Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder huurder een persoon verstaan die zijn hoofdverblijf heeft in:
1˚ een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is; of
2˚ een krachtens de Huisvestingswet gevorderde en toegewezen woning. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef onder a, wordt huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA; thans: de basisregistratie personen).
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Awir is de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir doet de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en zich in het berekeningsjaar een wijziging van de omstandigheden voordoet waarmee bij het verlenen van het voorschot geen rekening is gehouden en die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van de tegemoetkoming, daarvan binnen vier weken schriftelijk dan wel elektronisch mededeling aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge het derde lid wordt als een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid aangemerkt:
a. een wijziging in de huurprijs;
b. het aangaan van of het beëindigen van een huurcontract, waaronder begrepen een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, onder 2°, van de Awir;
c. een verandering van verhuurder;
(…).
2. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellant] terecht als kennelijk ongegrond heeft aangemerkt en de Belastingdienst/Toeslagen derhalve van het horen van [appellant] in bezwaar heeft mogen afzien.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het besluit van 7 mei 2013 vermeld dat van het horen in bezwaar is afgezien, omdat [appellant] geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord. Het nieuwe artikel 7:3 van de Awb was op dat moment nog niet in werking getreden, waardoor de Belastingdienst/Toeslagen niet om deze reden van het horen had mogen afzien. Bovendien heeft hij op de antwoordkaart door middel van het invullen van zijn telefoonnummer aangegeven dat hij over zijn bezwaar gehoord wenste te worden, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 juni 2010 in zaak nr. 200909194/1/H3), mag het al of niet houden van een hoorzitting niet afhankelijk worden gesteld van een niet in de wet voorziene formaliteit. Niet geoorloofd is dat het bestuursorgaan een hoorzitting achterwege laat omdat de bezwaarde daarom niet uitdrukkelijk heeft verzocht door middel van het tijdig terugzenden van een antwoordformulier. Slechts indien, overeenkomstig artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb, de belanghebbende, al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekkende vraag van het bestuursorgaan, uitdrukkelijk heeft verklaard geen gebruik te willen maken van zijn of haar recht gehoord te worden, kan van het horen worden afgezien. Nu in dit geval niet is gebleken dat [appellant] heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, had de Belastingdienst/Toeslagen niet mogen afzien van het horen en is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 mei 2013 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal evenwel, gelet op het hierna volgende, bepalen dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven.
5. Bij besluit van 9 september 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] een voorschot huurtoeslag over 2009 toegekend.
Bij besluit van 23 mei 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2009 definitief vastgesteld op € 1.010,00.
Bij besluit van 5 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2009 herzien vastgesteld op € 787,00 en een bedrag van € 223,00 teruggevorderd.
6. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat hij de huurtoeslag van [appellant] over 2009 mocht herzien op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir. [appellant] wist of behoorde te weten dat er teveel toeslag was toegekend. [appellant] heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet van zijn gewijzigde situatie op de hoogte gebracht, hoewel hij daartoe wel verplicht was, aldus de Belastingdienst/Toeslagen. In de voorschotbeschikking van 9 september 2009 is als adres voor de huurtoeslag het woonadres in Venray vermeld. Op het besluit van 23 mei 2011, waarin de huurtoeslag over 2009 definitief is toegekend, is vermeld dat bij de berekening is uitgegaan van de met dat adres samenhangende rekenhuur van € 350,00.
De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich voorts op het standpunt dat [appellant] alleen recht heeft op huurtoeslag van 1 januari 2009 tot en met 31 juli 2009. [appellant] is op 24 juli 2009 verhuisd naar het adres [locatie a] te [plaats]. Van deze woning heeft hij geen bescheiden overgelegd waaruit blijkt per wanneer hij de woning huurde en wat de huurprijs was. Van 10 november 2009 tot en met 31 december 2009 stond [appellant] niet in de GBA ingeschreven op een woonadres.
7. [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen wist of behoorde te weten dat hij vanaf 24 juli 2009 stond ingeschreven op een ander adres dan waarvoor in eerste instantie huurtoeslag is aangevraagd. Voorts volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Awir geen verplichting adreswijzigingen door te geven. De Belastingdienst/Toeslagen was niet bevoegd om de huurtoeslag over 2009 te herzien en vast te stellen op € 787,00, aldus [appellant]. Daarnaast voert hij aan dat niet vast staat dat hij teveel huurtoeslag heeft ontvangen. De huurovereenkomst voor het woonadres in Venray is nooit opgezegd waardoor de verplichting tot het betalen van huur is blijven bestaan. Bovendien heeft hij ook huur betaald voor het woonadres in Warns, aldus [appellant].
7.1. De mogelijkheden om een definitief toegekende tegemoetkoming ten nadele van de belanghebbende te herzien, zoals hier aan de orde, zijn geregeld in de artikelen 20 en 21 van de Awir. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, ten grondslag gelegd. Bepalend is of [appellant] wist of had behoren te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend.
In het besluit van 9 september 2009 is vermeld dat het voorschot huurtoeslag is toegekend voor het adres [locatie b] te [plaats]. Niet in geschil is dat [appellant] vanaf 24 juli 2009 niet meer op dat adres verbleef.
In het besluit van 23 mei 2011 is vermeld dat bij de bepaling van de hoogte van het recht op huurtoeslag is uitgegaan van een rekenhuur van € 350,00 per maand. Niet in geschil is dat dit de rekenhuur voor de woning in Venray betreft en niet de rekenhuur voor de woning in Warns.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] wist, althans had behoren te weten, dat de Belastingdienst/Toeslagen voor de periode vanaf 1 augustus 2009 van een verkeerde rekenhuur en van een verkeerd adres is uitgegaan en derhalve tot herziening mocht overgaan.
7.2. In de periode van 24 juli 2009 tot en met 9 november 2009 stond [appellant] in de GBA ingeschreven op het adres [locatie a] te [plaats]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] geen bescheiden heeft overgelegd waaruit blijkt per wanneer hij de woning op dat adres huurde en wat de huurprijs daarvan was en [appellant] daarom over deze periode geen recht op huurtoeslag heeft. Het stuk met de vermelding 'reservering vaste staanplaats 2009' heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht niet tot een ander oordeel gebracht.
In de periode van 10 november 2009 tot en met 31 december 2009 stond [appellant] niet in de GBA ingeschreven op een woonadres. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] over deze periode ingevolge artikel 9 van de Wht geen recht heeft op huurtoeslag.
Gelet hierop mocht de Belastingdienst/Toeslagen de toegekende huurtoeslag voor de periode vanaf 1 augustus 2009 herzien naar nihil.
7.3. Het betoog faalt.
8. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 7 mei 2013 geheel in stand blijven.
9. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 oktober 2013 in zaak nr. 13/1720;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 7 mei 2013, kenmerk BEZ13 BT07;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 118,00 (zegge: honderdachttien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014
480-809.