ECLI:NL:RVS:2014:2869

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
201311093/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Gelselaar, Van Bevervoordestraat 20 2012 en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van appellante

Op 30 juli 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellante, wonend te Gelselaar, en de raad van de gemeente Berkelland. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de raad van 17 september 2013, waarbij het bestemmingsplan "Gelselaar, Van Bevervoordestraat 20 2012" werd vastgesteld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen een specifiek plandeel van het bestemmingsplan dat voorziet in een ontsluiting naar het pad langs de zijkant van haar woning. Appellante stelt dat deze ontsluiting haar woon- en leefklimaat onevenredig aantast, haar privacy schendt en de veiligheid van haar kinderen in gevaar brengt. De raad heeft in zijn verweerschrift betoogd dat de voorziene ontsluiting geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van appellante met zich meebrengt.

De Afdeling heeft de zaak op 10 juli 2014 ter zitting behandeld. Tijdens de zitting is appellante bijgestaan door H. Vink, terwijl de raad vertegenwoordigd was door J.M.G. Lammers en G.F.M. ter Beke, beiden werkzaam bij de gemeente, en J.G. Mensink, de ontwikkelaar van het project. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft, maar dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van appellante, met name met betrekking tot de privacy en de veiligheid van haar kinderen.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering en heeft het besluit van de raad vernietigd voor zover het betreft het plandeel met bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". De raad is opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak de nodige aanpassingen in het elektronisch vastgestelde plan door te voeren. Tevens is de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de noodzaak om de rechten van omwonenden te respecteren.

Uitspraak

201311093/1/R2.
Datum uitspraak: 30 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Gelselaar, gemeente Berkelland,
en
de raad van de gemeente Berkelland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Gelselaar, Van Bevervoordestraat 20 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2014, waar [appellante], bijgestaan door H. Vink, en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Lammers en G.F.M. ter Beke, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door J.G. Mensink, ontwikkelaar van het project, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de oprichting van een kleinschalige woonaccommodatie met tien woonzorgeenheden, een zorgcentrum met een flexibele invulling van de woonzorgfunctie en twee vrijstaande woningen. Voorts is voorzien in twee ontsluitingen.
3. [appellante] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied", voor zover daarmee is voorzien in een ontsluiting naar het pad langs de zijkant van haar woning aan de [locatie 1].
Daartoe voert zij aan dat door deze ontsluiting haar woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast, doordat haar privacy wordt geschonden en de veiligheid van haar kinderen in het geding komt. Volgens [appellante] heeft de raad onvoldoende onderkend dat het treffen van inrichtingsmaatregelen om deze aantasting te voorkomen onmogelijk, dan wel onevenredig is. Gelet hierop heeft de raad, aldus [appellante], haar belangen onvoldoende meegewogen.
Voorts betoogt [appellante] dat de bedoeling van de raad, om de ontsluiting enkel toegankelijk te maken voor fietsers en voetgangers, planologisch niet is vastgelegd. De planregels, noch de intekening in de verbeelding beperken het toegestane gebruik van de ontsluiting tot fietsers en voetgangers. In de planregels had de voorwaardelijke verplichting moeten worden opgenomen dat de tweede ontsluiting alleen mag worden gecreëerd als deze op de door de raad voorgestelde wijze wordt ingericht, zodat de beperking tot fietsers en voetgangers is gewaarborgd.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene tweede ontsluiting niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellante] leidt. Hoewel enige aantasting van privacy niet kan worden uitgesloten, is dit mede het gevolg van de inrichting van het perceel van [appellante]. Enige beperking van privacy behoort bovendien tot het normaal maatschappelijk risico en is niet onevenredig. Ook de veiligheid van de kinderen van [appellante] is niet onevenredig in het geding.
Voorts stelt de raad dat, nu de breedte van het deel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" waarop de bedoelde ontsluiting is voorzien zo beperkt mogelijk is gehouden, wordt voorkomen dat ook auto’s van de ontsluiting gebruik zullen maken. Daarnaast wordt het pad zodanig ingericht dat toegang voor auto’s is uitgesloten.
3.2. Het standpunt van de raad dat de voorziene ontsluiting geen zodanige aantasting van de belangen van [appellante] tot gevolg heeft dat hieraan doorslaggevend gewicht behoeft te worden toegekend, acht de Afdeling onvoldoende deugdelijk onderbouwd. Daartoe stelt de Afdeling het volgende vast. Met het voorliggende plan is beoogd, naast een hoofdontsluiting voor alle soorten verkeer, te voorzien in een aparte ontsluiting voor fietsers en voetgangers van de zorg- en woonfuncties naar de Van Bevervoordestraat. Dit is in het plan neergelegd door het toekennen van de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" aan gronden in het plangebied die in het verlengde liggen van een strook grond gelegen tussen de woning van [appellante] aan de [locatie 1] en de woning aan de [locatie 2]. Bedoelde gronden en de strook grond tussen de woningen zullen als ontsluiting fungeren. De strook grond is in eigendom van de gemeente en maakt geen deel uit van het onderhavige plangebied. Uit de kadastrale ondergrond en uit de door [appellante] overgelegde stukken blijkt dat de strook waarop wordt ontsloten een breedte heeft van ongeveer 3 meter en rechtstreeks aan de woning en tuin van [appellante] grenst. In de gevel van de woning van [appellante] grenzend aan deze strook zitten vier ramen. In de, aan de zijde van de strook niet afgeschermde, tuin is voorts de garage van [appellante] gelegen die enkel bereikbaar is via deze strook. De strook is eerder enkel in gebruik geweest als oprit voor de voormalige boerderij op het achterliggende perceel aan de [locatie 3], waarop thans een deel van de ontwikkelingen is voorzien, en de woning van [appellante]. Niet is gebleken dat de raad deze feiten en omstandigheden in zijn beoordeling heeft betrokken.
Voor zover de raad stelt dat enige aantasting van de privacy mede het gevolg is van de inrichting van het perceel van [appellante] en in afscherming kan worden voorzien, is dit onvoldoende om voornoemd standpunt te kunnen dragen. Daartoe acht de Afdeling van belang dat het een bestaande legale situatie betreft die de raad in de belangenafweging had moeten betrekken en niet aan [appellante] had mogen tegenwerpen. Voorts is onweersproken gesteld dat [appellante] niet zelf door het nemen van maatregelen in de bescherming van haar privacy kan voorzien, nu de woning direct grenst aan de strook grond. Betreffende de tuin heeft de raad noch in de stukken, noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat, indien in voldoende afscherming wordt voorzien, de garage in de tuin bereikbaar blijft voor autoverkeer. Voor zover de raad verwijst naar het normaal maatschappelijk risico, is dit evenmin voldoende om het standpunt te dragen. Daartoe is van belang dat de raad dit enkel in het algemeen stelt, zonder daarbij blijk te geven van een nadere motivering. De vrees van [appellante] dat de veiligheid in het geding is nu de voorziene ontsluiting niet alleen door fietsers en voetgangers, maar ook door onder meer bromfietsen kan worden gebruikt is door de raad niet gemotiveerd ontkracht. Dit alles klemt te meer nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het weliswaar voordelig wordt geacht om in het plan te voorzien in een extra ontsluiting speciaal voor fietsers en voetgangers, maar een noodzaak daartoe niet bestaat.
Het betoog slaagt.
4. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover betreffende het plandeel met bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" voor zover daarmee is voorzien in een ontsluiting op de strook grond die naast het perceel van [appellante] is gelegen, zoals nader aangeduid op bijgevoegde kaart, niet berust op een deugdelijke motivering. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
5. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
6. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellante] te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Berkelland van 17 september 2013, voor zover betreffende het plandeel met bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" voor zover daarmee is voorzien in een ontsluiting op de strook grond die naast het perceel van [appellante] is gelegen zoals nader aangeduid op bijgevoegde kaart;
III. draagt de raad van de gemeente Berkelland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II, wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Berkelland tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 536,36 (zegge: vijfhonderdzesendertig euro en zesendertig cent), waarvan € 487,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Berkelland aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014
458-820.