ECLI:NL:RVS:2014:2864

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
201310621/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de stichting Stichting De Trans tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 7 november 2013 het beroep van de stichting ongegrond verklaarde. De stichting had een aanvraag om subsidie ingediend in het kader van de Subsidieregeling stageplaatsen zorg 2011/2012, welke door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 18 december 2012 was afgewezen. De minister had de afwijzing gemotiveerd met de stelling dat de aanvraag niet tijdig was aangevuld met de benodigde informatie over de bevoegdheid van de ondertekenaar van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen.

In hoger beroep betoogde de stichting dat de minister de aanvraag niet op formele gronden had mogen afwijzen, maar dat er een inhoudelijke beoordeling had moeten plaatsvinden. De stichting stelde dat de aanvraag tijdig was ingediend en dat de minister niet had mogen afwijzen op basis van een gebrek aan informatie over de ondertekening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 mei 2014 behandeld. De minister verdedigde zijn standpunt dat de aanvraag niet alleen op formele gronden was afgewezen, maar ook omdat niet kon worden vastgesteld of de ondertekenaar bevoegd was om de aanvraag in te dienen.

De Afdeling oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet kon worden behandeld, omdat de benodigde gegevens ontbraken. De stichting had niet aangetoond dat de ondertekenaar bevoegd was, en de minister had de afwijzing op juiste gronden gebaseerd. Het hoger beroep van de stichting werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201310621/1/A2.
Datum uitspraak: 30 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting De Trans, gevestigd te Rolde, gemeente Aa en Hunze,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2013 in zaak nr. 13/446 in het geding tussen:
de stichting
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2012 heeft de minister de aanvraag om subsidie in het kader van de Subsidieregeling stageplaatsen zorg 2011/2012 afgewezen.
Bij besluit van 19 april 2013 heeft de minister het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2013 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2014, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. R. Snel, advocaat te Groningen, en J.A. de Leeuw, en de minister, vertegenwoordigd door mr. I.L. de Graaf, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Subsidieregeling stageplaatsen zorg 2011/2012 (hierna: Subsidieregeling) wordt de aanvraag uiterlijk 1 oktober na afloop van het desbetreffende studiejaar ontvangen.
Ingevolge het vierde lid wordt de aanvraag ondertekend door een persoon die daartoe bevoegd is.
Ingevolge het vijfde lid wordt een aanvraag die na de datum, bedoeld in het derde lid, wordt ontvangen, afgewezen.
2. Op 27 augustus 2012 heeft de stichting een aanvraag om subsidie ingediend. Bij brief van 4 september 2012 heeft de minister de stichting om een toelichting verzocht op de bevoegdheid daartoe van de persoon die de aanvraag heeft ondertekend. Aan de afwijzing van de aanvraag heeft de minister ten grondslag gelegd dat de toelichting op de ondertekening van de aanvraag ontbrak en dat, ondanks dat de gelegenheid daartoe is geboden, de aanvraag niet tijdig alsnog is gecompleteerd.
3. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister de aanvraag mocht afwijzen. Daartoe voert de stichting aan dat de minister een aanvraag alleen op formele gronden kan afdoen, door deze buiten behandeling te laten, als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Afwijzen van een aanvraag is alleen mogelijk na inhoudelijke behandeling daarvan. Het afdoen van de aanvraag op de grond dat de toelichting op de ondertekening van de aanvraag niet tijdig is ingediend, is een formele grond, zodat de minister de aanvraag niet mocht afwijzen. Als het besluit moet worden begrepen als een toepassing van artikel 4:5 van de Awb, dan had de minister de termijn als bedoeld in het vierde lid in acht moeten nemen, hetgeen hij evenmin heeft gedaan.
Voorts voert de stichting aan dat de aanvraag tijdig is ingediend en dus niet op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Regeling had kunnen worden afgewezen.
Tot slot voert de stichting aan dat het niet tijdig aanvullen van gegevens, gelet op artikel 4 van de Beleidsregels handhaving subsidiebepalingen VWS (hierna: Beleidsregels), niet kan leiden tot een algehele afwijzing van de aanvraag, maar slechts tot een korting op de te verstrekken subsidie.
3.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 13 juni 2012 in zaak nr. 201108409/1/A2 overweegt de Afdeling dat indien de aanvrager een gevraagd stuk niet heeft overgelegd als vereist op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en het bestuursorgaan vervolgens geen gebruik heeft gemaakt van de hem in artikel 4:5 van de Awb gegeven discretionaire bevoegdheid de aanvraag niet te behandelen, dit niet betekent dat het ontbreken van het gevraagde stuk niet zou mogen leiden tot afwijzing van het verzoek.
De minister heeft de aanvraag niet slechts afgewezen op de grond dat de toelichting op de ondertekening niet tijdig is ingediend, maar ook op de grond dat aan de hand van het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel niet kon worden vastgesteld dat [gemachtigde] bevoegd was de aanvraag te ondertekenen. Ter zitting heeft hij dit standpunt herhaald.
Nu niet in geschil is dat de minister op grond van het ingediende aanvraagformulier en de gegevens in het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, waarin staat vermeld dat [gemachtigde] een beperkte volmacht heeft, niet kon vaststellen of [gemachtigde] bevoegd was om namens de stichting een aanvraag in te dienen, mocht de minister dit standpunt aan zijn afwijzing van de aanvraag ten grondslag leggen.
Het betoog faalt.
3.2. Anders dan de stichting betoogt heeft de minister artikel 3, vijfde lid, van de Regeling niet aan het besluit ten grondslag gelegd, zodat dat betoog reeds daarom faalt. Nu voorts artikel 4 van de Beleidsregels enkel ziet op vaststelling van een reeds verleende subsidie, faalt hetgeen de stichting hieromtrent heeft aangevoerd evenzeer.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014
362-705.