ECLI:NL:RVS:2014:2863

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
201310724/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag en hoorplicht Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 18 oktober 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 16 november 2012 de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2010 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.571,00 teruggevorderd. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 mei 2014 behandeld. De kern van het geschil betreft de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] in de bezwaarprocedure had moeten horen. Volgens [appellant] is dit niet gebeurd, terwijl hij wel degelijk gebruik wilde maken van zijn recht om gehoord te worden. De Afdeling oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft afgezien van het horen, omdat niet is gebleken dat [appellant] heeft verklaard geen gebruik te willen maken van dit recht. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Tevens wordt de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201310724/1/A2.
Datum uitspraak: 30 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 oktober 2013 in zaak nr. 13/1700 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2010 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.571,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 7 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.G.P. Voragen, advocaat te Heerlen, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:3, zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of
d. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder huurtoeslag verstaan: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) in de kosten van het huren van een woning.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Awir van toepassing, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge het tweede lid kan ten aanzien van een bepaalde woning slechts aan één huurder een huurtoeslag worden toegekend.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt huurtoeslag slechts toegekend: als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA; thans: de Basisregistratie Personen).
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Awir, is de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir doet de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en zich in het berekeningsjaar een wijziging van de omstandigheden voordoet waarmee bij het verlenen van het voorschot geen rekening is gehouden en die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van de tegemoetkoming, daarvan binnen vier weken schriftelijk dan wel elektronisch mededeling aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge het derde lid wordt als een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid aangemerkt:
a. een wijziging in de huurprijs;
b. het aangaan van of het beëindigen van een huurcontract, waaronder begrepen een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, onder 2°, van de Awir;
c. een verandering van verhuurder;
(…).
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het besluit van 7 mei 2013 vermeld dat van het horen in bezwaar is afgezien, omdat [appellant] geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord. Het nieuwe artikel 7:3 van de Awb was op dat moment nog niet in werking getreden, waardoor de Belastingdienst/Toeslagen niet om deze reden van het horen had mogen afzien. Bovendien heeft hij op de antwoordkaart door middel van het invullen van zijn telefoonnummer aangegeven dat hij over zijn bezwaar gehoord wenste te worden, aldus [appellant].
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 juni 2010 in zaak nr. 200909194/1/H3), mag het al of niet houden van een hoorzitting niet afhankelijk worden gesteld van een niet in de wet voorziene formaliteit. Niet geoorloofd is dat het bestuursorgaan een hoorzitting achterwege laat omdat de bezwaarde daarom niet uitdrukkelijk heeft verzocht door middel van het tijdig terugzenden van een antwoordformulier. Slechts indien, overeenkomstig artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb, de belanghebbende - al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekkende vraag van het bestuursorgaan - uitdrukkelijk heeft verklaard geen gebruik te willen maken van zijn of haar recht gehoord te worden, kan van het horen worden afgezien. Nu in dit geval niet is gebleken dat [appellant] heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, had de Belastingdienst/Toeslagen niet mogen afzien van het horen en is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 mei 2013 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb. De Afdeling zal onderzoeken of de rechtsgevolgen van dat besluit in stand kunnen blijven, nu [appellant] alsnog zijn standpunt naar voren heeft kunnen brengen.
4. [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte de huurtoeslag over 2010 heeft vastgesteld op nihil. Hij had over 2010 wel recht op huurtoeslag, aldus [appellant].
4.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich onbestreden op het standpunt gesteld dat [appellant] van 1 januari 2010 tot en met 2 februari 2010 niet in de GBA stond ingeschreven op een woonadres. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] over die periode ingevolge artikel 9 van de Wht geen recht heeft op huurtoeslag.
4.2. Van 3 februari 2010 tot en met 30 mei 2010 stond [appellant] ingeschreven in het GBA op het adres [locatie a] te [plaats]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft over deze periode zich op het standpunt gesteld dat [appellant], gelet op het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de Wht, geen recht heeft op huurtoeslag omdat voor dit adres reeds huurtoeslag was toegekend aan een andere bewoner. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen op basis waarvan de Belastingdienst/Toeslagen zich niet op dit standpunt heeft mogen stellen.
4.3. Van 31 mei 2010 tot en met 31 december 2010 stond [appellant] ingeschreven op het adres [locatie b] te [plaats]. Bij de rechtbank heeft hij een huurovereenkomst voor dit adres overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat [appellant] over deze periode geen recht op huurtoeslag heeft, omdat hij geen huurkosten heeft gemaakt. Uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wht volgt dat huurtoeslag een tegemoetkoming is in de kosten van het huren van een woning, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Nu [appellant] niet heeft bestreden dat hij tot op heden over deze periode in het geheel geen huur heeft betaald, is de Belastingdienst/Toeslagen er terecht van uitgegaan dat hij geen aanspraak op huurtoeslag heeft omdat hij geen kosten voor het huren van deze woning heeft gemaakt. Dat [appellant] een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Leeuwarden van 20 september 2011 heeft overgelegd ten bewijze van zijn stelling dat hij voormelde woning te [plaats] daadwerkelijk had gehuurd, maakt dit niet anders. Uit dat vonnis blijkt dat [appellant] geen huur betaalde.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 7 mei 2013 geheel in stand blijven.
6. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 oktober 2013 in zaak nr. 13/1700;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 7 mei 2013, kenmerk BEZ13 BT07;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten van € 1.948,00 (zegge: duizendnegenhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 162,00 (zegge: honderdtweeënzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014