201307885/1/R2.
Datum uitspraak: 30 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te Hoorn, en [appellante B], wonend te Ermelo (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Ermelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Veldzicht 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2014, waar E.J. [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door ir. N.C. Weijers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het bedrijventerrein Veldzicht te Ermelo dat is gelegen tussen het spoor en de Provinciale weg N303. Het plan is overwegend conserverend van aard. In het plan is tevens een aantal noodwoningen als zodanig positief bestemd.
3. [appellant] richt zich tegen de aanduiding "specifieke vorm van wonen - wonen toegestaan", die is toegekend aan de bestaande woning op het perceel [locatie A] te Ermelo. Hij betoogt dat hij hierdoor onevenredig in zijn belangen wordt geschaad nu deze aanduiding de mogelijkheid van het maken van aanpassingen aan de woning aanzienlijk beperkt en leidt tot een vermindering van de woningwaarde. Volgens [appellant] voldoet de woning aan de criteria voor planologische aanvaardbaarheid van een volwaardige woning zoals deze in de "Beleidsnotitie Noodwoningen 2013" (hierna: de beleidsnotitie) zijn vermeld. In dit verband voert hij aan dat de raad ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de eis van een stedenbouwkundig gunstige ligging nu deze eis eerst na zijn zienswijze op het ontwerpplan in de herziening van het beleid is opgenomen en deze eis geen zelfstandig criterium betreft in de beleidsnotitie. Bovendien leidt een volwaardige woonbestemming slechts tot beperkte hinder voor omwonenden en zou de bestaande woning dan kunnen worden vervangen door een woning die meer aansluit bij de omgeving, aldus [appellant]. Tot slot wijst [appellant] op de nieuwbouw aan de oostzijde van zijn perceel.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de woning op het perceel niet voldoet aan alle criteria, genoemd in de beleidsnotitie, en dat hij doorslaggevend gewicht heeft mogen toekennen aan de eis van een stedenbouwkundig gunstige ligging. De raad wijst erop dat uit de beleidsnotitie volgt dat de criteria op zichzelf en in samenhang moeten worden gewogen. De raad voert voorts aan dat de omgeving zich kenmerkt door groene binnenterreinen en ruime achtererven en dat de desbetreffende woning door zijn ligging achter de woningen aan de Hoenderweg, Arianehof en Prins Hendriklaan stedenbouwkundig zeer ongunstig wordt geacht.
3.2. Aan het perceel is de bestemming "Wonen" toegekend met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - wonen toegestaan".
Ingevolge artikel 14, lid 14.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen in woonhuizen;
[…]
f. behoudend wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - wonen toegestaan", met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding maximaal één woning is toegestaan;
[…]
Ingevolge lid 14.2.3 gelden voor het bouwen van woningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - wonen toegestaan" in afwijking tot hetgeen bepaald in artikel 14, lid 14.2.1, van de planregels de volgende bepalingen:
a. de woning mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
b. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
c. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan de bestaande inhoud;
d. onderbouw is niet toegestaan.
3.3. Uit de toelichting van het plan volgt dat de binnen het plangebied aanwezige noodwoningen bestemd worden conform het binnen de gemeente geldende beleid. De beleidsnotitie heeft betrekking op noodwoningen, die onder het voorheen geldende bestemmingsplan onder het overgangsrecht waren gebracht. In de beleidsnotitie wordt ingegaan op de verschillende wijzen, waarop de noodwoningen positief bestemd kunnen worden. De drie mogelijkheden zijn de woning te bestemmen als volwaardige woning, als kleine woning of als wonen toegestaan. In de beleidsnotitie is omschreven dat een noodwoning als volwaardige woning kan worden aangemerkt wanneer er absoluut geen stedenbouwkundige bezwaren zijn deze te laten uitgroeien naar een volwaardige woning. Wanneer de woning niet acceptabel is als zelfstandige woning zal gekozen worden voor een bestemming "behoudend wonen", wat inhoudt dat de noodwoning mag worden bewoond maar dat er geen mogelijkheden zijn om de noodwoning te vergroten.
In paragraaf 3.4 van de beleidsnotitie zijn criteria opgenomen om de planologische aanvaardbaarheid van de noodwoning te toetsen. Vermeld is dat deze criteria op zichzelf en in samenhang moeten worden gewogen. Getoetst wordt aan de criteria:
a. Planologische omgeving. Een zestal typen omgeving wordt opgesomd, waarbij de kans op een volwaardige woonbestemming het kleinst is in bos- en natuurgebied en het grootst in bebouwd gebied. Een woning in bebouwd gebied kan een volwaardige woonbestemming krijgen mits deze stedenbouwkundig gunstig is gelegen.
b. Ligging op de kavel. Uitgangspunt is dat na inpassing sprake moet zijn van een zelfstandige woning in ruimtelijk opzicht. De criteria hierbij zijn:
1. Afstand tussen hoofdwoning en noodwoning;
2. Eigen erf of tuin;
3. Ontsluiting noodwoning op de openbare weg.
3.4. Voor zover [appellant] stelt dat de raad ten onrechte de eis van een stedenbouwkundige ligging heeft tegengeworpen, nu deze eis eerst na de mogelijkheid van inspraak en het indienen van zienswijzen bij een tussentijdse beleidswijziging is opgenomen in de beleidsnotitie, overweegt de Afdeling het volgende.
De aanpassing van het beleidsdocument dateert van 29 januari 2013. De toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Dat op een eerder moment de stedenbouwkundige ligging niet in het beleid was opgenomen, betekent niet dat deze eis niet kon worden betrokken bij het thans voorliggende geschil.
3.5. Niet in geschil is dat de woning van [appellant] onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan viel. De woning valt daarmee onder het toepassingsbereik van de beleidsnotitie. In de notitie is opgenomen dat voor de beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid gekeken zal worden naar de gevolgen voor de directe omgeving en de geschiktheid daarvan voor woonbebouwing. In dat kader wordt gewezen op de stedenbouwkundige ligging. De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woning van [appellant] stedenbouwkundig ongunstig gelegen is. Daarbij heeft de raad in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat de woning is gelegen achter de woningen aan de Hoederweg, ingesloten tussen achtertuinen, terwijl de omgeving zich kenmerkt door groene binnenterreinen en ruime achtererven. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de beleidsnotitie volgt dat in een concreet geval één criterium zo zwaar kan wegen dat alleen al op basis van dit criterium de woning niet als volwaardige woning kan worden bestemd. De beleidsnotitie staat er niet aan in de weg dat het criterium van een stedenbouwkundig gunstige ligging zelfstandig wordt gewogen. Gezien het karakter van de omgeving, het feit dat de noodwoning vanuit het overgangsrecht nu positief bestemd is en op hetzelfde perceel is voorzien in een bouwvlak voor een vrijstaande woning op een planologisch wenselijke plek, is de Afdeling voorts van oordeel dat de raad met het oog op een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid een groter gewicht heeft mogen toekennen aan het algemeen belang van een stedenbouwkundige gunstige ligging dan aan het belang van [appellant] bij een volwaardige woonbestemming met de daarbij behorende uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande woning op zijn perceel.
3.6. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
3.7. Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met de nieuwbouw aan de oostzijde van zijn perceel wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat de desbetreffende nieuwbouwwoningen direct grenzen aan openbare wegen, zodat het bij deze woningen niet gaat om bebouwing achter bebouwing. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014
343-815.