ECLI:NL:RVS:2014:2820

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
201405766/2/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Italië

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening van vreemdelingen A en B, waarbij A ook optreedt voor zijn minderjarige kind. De vreemdelingen hebben aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zijn afgewezen op 5 juni 2014. De rechtbank Den Haag heeft op 11 juli 2014 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij worden overgedragen aan Italië tijdens de behandeling van het hoger beroep.

De vreemdelingen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, gezien de minderjarigheid van twee van hen, de overdracht aan Italië in strijd zou zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De staatssecretaris heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij de overdracht aan Italië in het algemeen verantwoord acht, maar dat hij in afwachting van een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich niet zal verzetten tegen een toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening voor gezinnen met een kind jonger dan vijf jaar of bij ernstige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de vreemdelingen niet binnen de door de staatssecretaris genoemde categorieën vallen en dat er geen reden is om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd. Gezien de omstandigheden, en het feit dat de vreemdelingen op korte termijn zullen worden overgedragen, heeft de voorzitter besloten het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 juli 2014.

Uitspraak

201405766/2/V4.
Datum uitspraak: 14 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling A], mede voor zijn minderjarige kind, en Stichting Nidos, in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [vreemdeling B] (hierna tezamen: de vreemdelingen),
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2014 in zaken nrs. 14/13445 en 14/13448 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 5 juni 2014 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 11 juli 2014 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben een schriftelijke reactie ingediend.
Overwegingen
1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdelingen worden overgedragen aan Italië gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep. Daartoe betogen zij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, mede in aanmerking genomen dat twee van de vreemdelingen, geboren op respectievelijk 19 juli 2001 en 15 augustus 2002, minderjarig zijn, zij na overdracht aan Italië in een situatie komen te verkeren die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2. In zijn schriftelijke reactie heeft de staatssecretaris uiteengezet dat hij de overdracht van vreemdelingen aan Italië in zijn algemeenheid verantwoord acht, maar dat uit zijn antwoorden van 2 juli 2014 op vragen van een lid van de Tweede Kamer (met kenmerk 2014Z10275) volgt dat hij in lijn met de situatie in Denemarken en in afwachting van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in zaak nr. 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland, zich niet zal verzetten tegen een toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening indien het gaat om gezinnen met een kind jonger dan vijf jaar of van wie één van de gezinsleden een ernstige lichamelijke of geestelijke ziekte heeft. Dit in aanmerking genomen is in hetgeen de vreemdelingen hebben aangevoerd geen reden gelegen om van overdracht af te zien, aldus de staatssecretaris.
3. De vreemdelingen vallen niet binnen de in voormelde antwoorden van 2 juli 2014 geduide categorie vreemdelingen. Nu voorts thans geen grond bestaat om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd, ziet de voorzitter onder deze omstandigheden, hoewel aan de vreemdelingen is aangekondigd dat zij op zeer korte termijn zullen worden overgedragen, geen aanleiding om een voorziening, als verzocht, te treffen.
4. Het verzoek dient daarom als ongegrond te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Verbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2014
574.