ECLI:NL:RVS:2014:2820
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- H. Troostwijk
- J. Verbeek
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Italië
In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening van vreemdelingen A en B, waarbij A ook optreedt voor zijn minderjarige kind. De vreemdelingen hebben aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zijn afgewezen op 5 juni 2014. De rechtbank Den Haag heeft op 11 juli 2014 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij worden overgedragen aan Italië tijdens de behandeling van het hoger beroep.
De vreemdelingen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, gezien de minderjarigheid van twee van hen, de overdracht aan Italië in strijd zou zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De staatssecretaris heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij de overdracht aan Italië in het algemeen verantwoord acht, maar dat hij in afwachting van een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich niet zal verzetten tegen een toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening voor gezinnen met een kind jonger dan vijf jaar of bij ernstige lichamelijke of geestelijke ziekte.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de vreemdelingen niet binnen de door de staatssecretaris genoemde categorieën vallen en dat er geen reden is om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd. Gezien de omstandigheden, en het feit dat de vreemdelingen op korte termijn zullen worden overgedragen, heeft de voorzitter besloten het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 juli 2014.