201405188/2/A1.
Datum uitspraak: 15 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2014 in zaak nr. 13/4625 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2013 heeft het college [verzoeker] gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), artikel 3.5.2 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Lith 2002" en artikel 2.1 van de Huisvestingsverordening op te heffen en opgeheven te houden.
Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard in die zin dat de last niet langer gebaseerd is op overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo en artikel 2.1 van de Huisvestingsverordening. Het bezwaar is voor het overige ongegrond verklaard. Bij het besluit heeft het college [verzoeker] voorts gelast de overtreding van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo op te heffen en opgeheven te houden.
Bij uitspraak van 22 mei 2014 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 augustus 2013 vernietigd, voor zover daarbij de begunstigingstermijn voor het aansluiten van het gehele pand op één nutsvoorziening en het verwijderen dan wel afsluiten van de tweede nutsvoorziening is bepaald op twee maanden na de datum van verzending van het besluit en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt op het gemaakte bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Hij heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 juli 2014, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Engelvaart, en het college, vertegenwoordigd door J.F.A.C. Verbruggen-Pietjouw, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] heeft de voorzitter verzocht de besluiten van 25 februari 2013 en 20 augustus 2013 te schorsen totdat uitspraak is gedaan op zijn hoger beroep.
3. Het college heeft [verzoeker] gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo, op te heffen en opgeheven te houden. Indien niet binnen de begunstigingstermijn aan de last wordt voldaan, verbeurt [verzoeker] een dwangsom van € 1.500,00 per week dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 9.000,00. De begunstigingstermijn is geëindigd zonder dat aan de last is voldaan en alle dwangsommen zijn inmiddels verbeurd. Met het schorsen van de besluiten van 25 februari 2013 en 20 augustus 2013 wordt niet bereikt dat de ten tijde van het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening reeds verbeurde dwangsommen alsnog als niet verbeurd moeten worden aangemerkt.
4. Het college heeft [verzoeker] voorts gelast de overtreding van artikel 3.5.2 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Lith 2002" op te heffen en opgeheven te houden. Indien niet binnen de begunstigingstermijn aan de last is voldaan, verbeurt [verzoeker] een dwangsom van € 2.000,00 per constatering dat de overtreding voortduurt met een maximum van €12.000,00. Niet gebleken is dat het college na het einde van de begunstigingstermijn heeft geconstateerd dat de overtreding nog voortduurde, zodat in zoverre geen dwangsommen zijn verbeurd.
5. Een beoordeling van de door [verzoeker] tegen de aangevallen uitspraak voorgedragen gronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
6. [verzoeker] betoogt onder meer dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij het pand op het perceel niet gebruikt in strijd met artikel 3.5.2 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan.
Niet staat op voorhand vast dat de aangevallen uitspraak en de besluiten van 25 februari 2013 en 20 augustus 2013 in het bodemgeschil onverkort in stand zullen blijven. Naar voorlopig oordeel is, gelet op de door het college aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegde motivering, niet buiten twijfel dat [verzoeker] handelt in strijd met artikel 3.5.2 van de planvoorschriften. Voorts is niet gebleken van zodanig dringende belangen aan de zijde van het college, dat de uitspraak op het hoger beroep niet kan worden afgewacht.
7. Gelet op het voorgaande, bestaat aanleiding voor het treffen van de na te melden voorlopige voorziening.
8. Het college dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 20 augustus 2013, kenmerk PH/J 6294, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 25 februari 2013, kenmerk PH/G 118903, voor zover daarbij [verzoeker] is gelast de overtreding van artikel 3.5.2 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Lith 2002" op te heffen en opgeheven te houden;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oss tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oss aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2014
473.