ECLI:NL:RVS:2014:2810
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins-de Vin
- R.H.P.H. Claessens
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 9 april 2014 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 21 mei 2014 het beroep ongegrond heeft verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 14 juli 2014 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is op 21 mei 2014 verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van hoger beroep op 28 mei 2014 eindigde. Het hogerberoepschrift is echter pas op 2 juni 2014 bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft niet kunnen aantonen dat het hogerberoepschrift tijdig ter post is bezorgd, aangezien er geen poststempel op de enveloppe aanwezig was. Bovendien heeft de vreemdeling geen verzendbewijs kunnen overleggen voor de bewering dat het hogerberoepschrift op 27 mei 2014 per aangetekende post is verzonden.
De Raad van State heeft ook overwogen dat de omstandigheid dat 29 mei 2014 een nationale feestdag was, geen rechtvaardiging biedt voor de late indiening van het hogerberoepschrift. De Raad van State heeft vastgesteld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 juli 2014.