ECLI:NL:RVS:2014:2810

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
201404553/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • R.H.P.H. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 9 april 2014 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 21 mei 2014 het beroep ongegrond heeft verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 14 juli 2014 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is op 21 mei 2014 verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van hoger beroep op 28 mei 2014 eindigde. Het hogerberoepschrift is echter pas op 2 juni 2014 bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft niet kunnen aantonen dat het hogerberoepschrift tijdig ter post is bezorgd, aangezien er geen poststempel op de enveloppe aanwezig was. Bovendien heeft de vreemdeling geen verzendbewijs kunnen overleggen voor de bewering dat het hogerberoepschrift op 27 mei 2014 per aangetekende post is verzonden.

De Raad van State heeft ook overwogen dat de omstandigheid dat 29 mei 2014 een nationale feestdag was, geen rechtvaardiging biedt voor de late indiening van het hogerberoepschrift. De Raad van State heeft vastgesteld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 juli 2014.

Uitspraak

201404553/1/V4.
Datum uitspraak: 14 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2014 in zaak nrs.14/8829 en 14/8831 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 21 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift één week.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Awb is een hogerberoepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan één week na afloop van de termijn is ontvangen.
2. De aangevallen uitspraak is verzonden op 21 mei 2014, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 28 mei 2014 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 2 juni 2014 bij brief bij de Raad van State ingekomen. Nu op de enveloppe, waarin het hogerberoepschrift is verzonden, geen door PostNL aangebracht poststempel is geplaatst, is niet gebleken dat het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Voor zover de vreemdeling heeft beoogd te stellen dat het hogerberoepschrift op 27 mei 2014 per aangetekende post is verzonden, heeft hij dit niet met een verzendbewijs gestaafd en komen de gevolgen hiervan voor zijn risico. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door de vreemdeling gestelde omstandigheid dat 29 mei 2014 een nationale feestdag was waarop een vrije dag volgde, waardoor het hogerberoepschrift op 28 mei 2014 ter post zou kunnen zijn bezorgd, maar pas op 2 juni 2014 door de Raad van State zou zijn verwerkt. Anders dan de vreemdeling veronderstelt werd op 30 mei 2014 door de Raad van State post verwerkt. Op die dag is het hogerberoepschrift van de vreemdeling niet binnengekomen.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.P.H. Claessens, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Claessens
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2014
654.