201311612/1/A3.
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de korpschef van politie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2013 in zaak nr. 13/3557 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de korpschef.
Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2013 heeft de korpschef een verzoek van [wederpartij] om verstrekking dan wel openbaarmaking van een mutatierapport van 21 juli 2011 afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2013 heeft de korpschef het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2013 heeft de rechtbank het door de korpschef daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 juli 2013 vernietigd, het besluit van 15 april 2013 herroepen en de korpschef opgedragen het mutatierapport in geanonimiseerde vorm aan eiser te verstrekken. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 februari 2012 heeft [wederpartij] toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2014, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J.C.E. te Riele, werkzaam bij de politie, en [wederpartij], vertegenwoordigd door A. Öntas, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere beschikking.
2. [wederpartij] heeft de rechtsvoorganger van de korpschef, de korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland, bij brief van 22 juli 2011 verzocht om verstrekking van het mutatierapport van 21 juli 2011, dat betrekking heeft op een ongeval dat op die dag heeft plaatsgevonden en waarbij haar zoon, [zoon], was betrokken. Bij besluit van 15 november 2011 heeft de korpsbeheerder dit verzoek afgewezen. [wederpartij] heeft geen rechtsmiddelen tegen dit besluit aangewend.
[wederpartij] heeft bij brief van 2 april 2013 een nieuw verzoek om verstrekking van het mutatierapport van 21 juli 2011 gedaan. Dit verzoek heeft de korpschef bij besluit van 15 april 2013 afgewezen.
3. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
4. De rechtbank heeft niet onderkend dat het besluit van 15 april 2013, dat bij besluit van 24 juli 2013 is gehandhaafd, van gelijke strekking is als het eerdere besluit van 15 november 2011. Zoals ook door [wederpartij] op de zitting is erkend, doen zich geen nieuw gebleken feiten, veranderde omstandigheden of relevante wijzigingen van het recht voor. Gelet hierop was voor een rechterlijke toetsing van het besluit van 24 juli 2013 geen plaats.
5. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen door de korpschef is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 24 juli 2013 alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2013 in zaak nr. 13/3557;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
589.