ECLI:NL:RVS:2014:2774

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
201311481/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen uitnodiging hoorzitting klachtencommissie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 december 2013. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg op 8 juli 2013 het bezwaar van [appellant] tegen een uitnodiging voor een hoorzitting van de klachtencommissie niet-ontvankelijk had verklaard. De uitnodiging was verzonden op 19 maart 2013 en betrof een hoorzitting die op 2 april 2013 zou plaatsvinden. Het college stelde dat de uitnodiging een feitelijke handeling was en geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar openstond.

Tijdens de zitting op 9 juli 2014 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij betoogde dat de rechtbank de omvang van het geding ten onrechte had beperkt. Hij stelde dat zijn bezwaar zich richtte tegen de uitnodiging en dat deze wel degelijk als een besluit moest worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de uitnodiging geen rechtsgevolg had en derhalve niet als een besluit kon worden aangemerkt. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak houdt in dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 juli 2014.

Uitspraak

201311481/1/A3.
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 december 2013 in zaak nr. 13/5970 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van
Leidschendam-Voorburg.
Procesverloop
Bij brief van 19 maart 2013 heeft de secretaris van de klachtencommissie van de gemeente Leidschendam-Voorburg [appellant] een uitnodiging gestuurd voor een hoorzitting van de klachtencommissie.
Bij besluit van 8 juli 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2014, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Bij het besluit van 8 juli 2013 heeft het college het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij bezwaar heeft gemaakt tegen een uitnodiging voor een hoorzitting van de klachtencommissie van 19 maart 2013. Volgens het college is deze uitnodigingsbrief een feitelijke handeling en geen besluit waartegen bezwaar openstond.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank de omvang van het geding ten onrechte heeft beperkt tot de vraag of het college het bezwaar al dan niet terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.1. In het digitale bezwaarformulier dat [appellant] op 30 maart 2013 heeft ingevuld, heeft hij vermeld dat zijn bezwaar zich richt tegen een besluit van 19 maart 2013, onder vermelding van het kenmerk van dat besluit. Dat kenmerk komt overeen met het kenmerk dat is vermeld in de op 19 maart 2013 door de secretaris van de klachtencommissie aan [appellant] verzonden brief. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college ervan mocht uitgaan dat het bezwaar van [appellant] zich richtte tegen voormelde brief van 19 maart 2013. Deze brief is een uitnodiging voor een hoorzitting van de klachtencommissie op 2 april 2013, zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de brief niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is dan ook met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
434-805.