ECLI:NL:RVS:2014:2759

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
201310999/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inzage in de verwijsindex risicojongeren en bescherming persoonsgegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 november 2013. De zaak betreft een verzoek van [appellant] om inzage in de verwijsindex risicojongeren met betrekking tot zijn zoon. Bij besluit van 29 februari 2013 (lees: 1 maart 2013) heeft het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg aan [appellant] meegedeeld dat er geen actief signaal aanwezig is over zijn zoon in de verwijsindex. Dit besluit werd door het college op 3 juni 2013 bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 november 2013 het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 9 juli 2014 heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat er in het verleden wel degelijk een signaal over zijn zoon in de verwijsindex heeft gestaan. Hij stelt dat er zonder zijn toestemming een melding is gedaan, wat heeft geleid tot een onterecht overnemen van het gezag over zijn zoon. Het college heeft echter gesteld dat de verwijsindex niet als zoeksysteem werkt en dat er pas een match tot stand komt als meerdere instanties een signaal afgeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat op het moment van raadplegen van de verwijsindex geen signaal over de zoon van [appellant] was aangetroffen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de gang van zaken omtrent de eventuele eerdere melding buiten de omvang van het geding valt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201310999/1/A3.
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 november 2013 in zaak nr. 13/4673 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van
Leidschendam-Voorburg.
Procesverloop
Bij besluit van 29 februari 2013 (lees: 1 maart 2013) heeft het college desverzocht aan [appellant] medegedeeld dat in de verwijsindex risicojongeren (hierna: verwijsindex) geen actief signaal aanwezig is over zijn zoon.
Bij besluit van 3 juni 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door H. Görtz, C.A. van der Meer en D. Nefkens, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2d, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg (hierna: de Wjz) is er een verwijsindex risicojongeren, zijnde een landelijk elektronisch systeem, waarin persoonsgegevens in de zin van artikel 1, onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) alsmede andere gegevens worden verwerkt. Ingevolge het tweede lid heeft de verwijsindex tot doel vroegtijdige en onderlinge afstemming tussen meldingsbevoegden te bewerkstelligen, opdat zij jeugdigen tijdig passende hulp, zorg of bijsturing kunnen verlenen om daadwerkelijke bedreigingen van de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid te voorkomen, te beperken of weg te nemen.
Ingevolge artikel 2e, derde lid, is voor de toepassing van de artikelen 34 tot en met 40 en 43 van de Wbp de verantwoordelijke het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die afspraken als bedoeld in artikel 2g heeft gemaakt met de instantie waarvoor de meldingsbevoegde die de jeugdige heeft gemeld werkzaam is of, indien die niet werkzaam is voor een instantie, de meldingsbevoegde.
Ingevolge artikel 2j, aanhef, kan een meldingsbevoegde zonder toestemming van de jeugdige of zijn wettelijk vertegenwoordiger en zo nodig met doorbreking van de op grond van zijn ambt of beroep geldende plicht tot geheimhouding, een jeugdige melden aan de verwijsindex indien hij een redelijk vermoeden heeft dat de jeugdige door een of meer van de hierna genoemde risico’s in de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid daadwerkelijk wordt bedreigd.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wbp heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
Ingevolge het tweede lid bevat de mededeling, indien zodanige gegevens worden verwerkt, een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
Ingevolge artikel 45 geldt een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 35 voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Op 15 januari 2013 heeft [appellant] een verzoek ingediend om inzage in de verwijsindex met betrekking tot informatie die over zijn zoon en eventueel over hem en zijn partner als ouders is geregistreerd.
Bij het besluit van 1 maart 2013 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat in de verwijsindex geen persoonsgegevens zijn opgenomen. Dit blijkt uit de op 4 februari 2013 door het college aan [appellant] overgelegde printscreen.
In bezwaar heeft [appellant] aan de hoorcommissie een stuk overgelegd waaruit blijkt dat van 24 november 2011 tot en met 13 december 2011 een signaal over zijn zoon actief is geweest.
In het besluit van 3 juni 2013 heeft het college overwogen dat de verwijsindex niet als zoeksysteem werkt en dat er pas een match tot stand komt als twee of meer instanties over dezelfde persoon een signaal afgeven. In dat geval krijgen die instanties hiervan bericht. Een melding wordt volgens het college na een jaar automatisch verwijderd. Het college heeft in de verwijsindex niet alleen geen actueel signaal aangetroffen, maar evenmin een signaal uit het verleden.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door het college te volgen in diens standpunt, heeft miskend dat er een match in de verwijsindex is geweest. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] miskend dat er destijds ten onrechte en zonder zijn toestemming een melding is gedaan in de verwijsindex om hem en zijn gezin in een kwaad daglicht te stellen. Volgens hem is er destijds oneigenlijk gebruik gemaakt van dit instrument. Als gevolg van deze melding is het gezag van de ouders op grond van de Wjz overgenomen, aldus [appellant].
3.1. Gelet op de op 4 februari 2013 aan [appellant] overgelegde screenprint is de rechtbank terecht het college gevolgd in diens standpunt dat op het moment van het raadplegen van de verwijsindex geen signaal over de zoon van [appellant] in de verwijsindex is aangetroffen en daarin derhalve geen persoonsgegevens van hem worden verwerkt. Dat er volgens [appellant] in het verleden wel een melding in de verwijsindex zou hebben gestaan, laat onverlet dat deze melding op het moment van raadplegen niet in de verwijsindex was opgenomen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de gang van zaken omtrent die eventuele eerdere melding buiten de omvang van het geding valt.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
434-805.