ECLI:NL:RVS:2014:2720

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
201301580/1/A2 en 201301589/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen inzake kinderopvangtoeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 december 2012, waarin de rechtbank de bezwaren van [appellante] tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 3 november 2011 en 22 december 2011 de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 en 2010 op nihil gesteld. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang in 2009 volledig had voldaan, wat leidde tot de nihilstelling van het voorschot.

Tijdens de zitting op 7 mei 2014 heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet aan haar bewijsverplichtingen heeft voldaan. Zij heeft bankafschriften en kwitanties overgelegd waaruit zou blijken dat zij alle kosten van kinderopvang in 2009 volledig heeft betaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft echter gesteld dat de door [appellante] betaalde bedragen niet alle betrekking hebben op de kinderopvang in 2009, en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij contante betalingen heeft gedaan aan de gastouder.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang volledig heeft voldaan. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot op nihil mocht stellen. Tevens is er een verzoek gedaan om proceskostenvergoeding, dat gedeeltelijk is toegewezen, omdat de Belastingdienst/Toeslagen in een nieuw besluit op bezwaar heeft erkend dat [appellante] in 2010 aanspraak had op kinderopvangtoeslag voor de opvang van haar zoon, maar niet voor haar dochter. De Belastingdienst/Toeslagen is veroordeeld tot betaling van € 1.848,00 aan [appellante] voor de gemaakte proceskosten.

Uitspraak

201301580/1/A2 en 201301589/1/A2
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 december 2012 in zaken nrs. 12/4080 en 12/4089 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 3 november 2011 en 22 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de over 2009 en 2010 aan [appellante] toegekende voorschoten kinderopvangtoeslag op nihil gesteld.
Bij besluit van 8 mei 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraken van 19 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 7 mei 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Bij besluit van 16 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 8 mei 2012 herzien, voor zover het ziet op de nihilstelling van het over 2010 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag.
[appellante] heeft het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 12/4080 ingetrokken en de Afdeling verzocht de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de bij haar in bezwaar, beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft gereageerd op dat verzoek.
De Afdeling heeft na toestemming van partijen bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) verstrekken belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien het gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van: de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Het hoger beroep in zaak nr. 201301580/1/A2
2. Aan het besluit van 8 mei 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang in 2009 volledig heeft voldaan.
De rechtbank heeft dat standpunt gevolgd (uitspraak in zaak nr. 12/4089).
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat uit de door haar overgelegde bankafschriften en kwitanties blijkt dat zij alle kosten van kinderopvang in 2009 volledig heeft betaald.
Voor zover de voldoening van die kosten slechts voor een deel aannemelijk kan worden geacht, heeft zij ter zitting betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat nihilstelling van het voorschot kinderopvangtoeslag in strijd met het evenredigheidsbeginsel is.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18 van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
Uit de jaaropgave van het gastouderbureau blijkt dat de door [appellante] gemaakte kosten van kinderopvang in 2009 € 20.371 bedroegen. Uit de door haar overgelegde bankafschriften blijkt evenwel dat zij de gastouder en het gastouderbureau in dat jaar een bedrag van € 17.530,28 heeft betaald. In zijn verweerschrift stelt de Belastingdienst/Toeslagen ter zake terecht dat de door [appellante] in december 2008 betaalde bedragen niet zien op kinderopvang in 2009, zodat die bedragen, anders dan in de berekening van [appellante], buiten beschouwing dienen te blijven.
Voorts heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij ter voldoening van haar eigen bijdrage € 1.150,00 contant aan de gastouder heeft betaald. Daartoe wordt overwogen dat uit de bankafschriften blijkt dat [appellante] maandelijks een eigen bijdrage van € 81,00 op de rekening van de gastouder stortte en zij ter zitting geen geloofwaardige verklaring heeft kunnen geven waarom het noodzakelijk was in aanvulling daarop nog contante betalingen te doen.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang volledig heeft voldaan.
3.2. Anders dan [appellante] betoogt, brengt de omstandigheid dat zij heeft aangetoond een deel van de kosten van kinderopvang te hebben betaald, niet met zich dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot, gelet op het evenredigheidsbeginsel, niet op nihil mocht stellen. Onder verwijzing naar de uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2 wordt overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag baseert op de schriftelijke overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, waarin de afspraken van partijen over het aantal op te vangen kinderen, het aantal uren opvang en het te betalen uurtarief zijn neergelegd. Omdat de omstandigheden van de vraag- of gastouder gedurende het toeslagjaar kunnen wijzigen en daardoor behoefte kan bestaan van de in die overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, hanteert de Belastingdienst/Toeslagen het beleid dat de tegemoetkoming op basis van de gewijzigde afspraken wordt berekend, indien deze wijzigingen aan hem worden doorgegeven. Daarbij geldt dat een wijziging van de afspraken ook kan blijken uit de jaaropgave. Dit beleid is niet kennelijk onredelijk. Dat betekent dat voor de Belastingdienst/Toeslagen slechts aanleiding bestaat de toeslag van [appellante] lager vast te stellen, indien zij door een wijziging van de in de overeenkomst neergelegde afspraken minder kosten van kinderopvang heeft gehad en deze wijziging aan de Belastingdienst/Toeslagen is doorgegeven dan wel uit de jaaropgave blijkt. Die situatie doet zich evenwel niet voor.
De omstandigheid dat [appellante], zoals zij ter zitting heeft gesteld, niet wist dat de kosten van kinderopvang op een later tijdstip bewezen dienden te worden, zij te goeder trouw was en de Belastingdienst/Toeslagen te lang met de herziening van het voorschot heeft gewacht, leidt evenmin tot het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot niet op nihil mocht stellen. Gelet op het bepaalde in artikel 18 van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, behoorde [appellante] te weten dat het aan haar was om aan te tonen dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Dat de Belastingdienst/Toeslagen eerst in 2011 heeft bezien of het voorschot al dan niet tot een te hoog bedrag is toegekend, doet aan die verplichting niet af en maakt niet dat zij erop mocht vertrouwen dat het voorschot niet zou worden herzien. Ook de omstandigheid dat [appellante] te goeder trouw is geweest, leidt niet tot een ander oordeel.
3.3. Het betoog faalt.
4. Het tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 12/4089 ingestelde hoger beroep is ongegrond. Deze uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het verzoek om een proceskostenveroordeling in zaak nr. 201301589/1/A2
6. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
7. In het nieuwe besluit op bezwaar van 16 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen bepaald dat [appellante] in 2010 aanspraak op kinderopvangtoeslag voor de opvang van haar zoon had, omdat zij heeft aangetoond de daarvoor gemaakte kosten volledig te hebben voldaan. [appellante] heeft die aanspraak volgens de dienst niet voor de opvang van haar dochter, omdat de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
De Belastingdienst/Toeslagen is aldus gedeeltelijk aan het door [appellante] ingestelde beroep tegemoetgekomen, zodat aanleiding bestaat de dienst te veroordelen tot vergoeding van de bij [appellante] in beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten. Van in bezwaar opgekomen proceskosten is niet gebleken.
8. Het verzoek dient op na te melden wijze te worden toegewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage van 19 december 2012 in zaak nr. 12/4089;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen om aan [appellante] te betalen een vergoeding van € 1.848,00 (zegge: achttienhonderdachtenveertig euro).
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Krokké
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
686.