201302616/2/R4.
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Schoonloo, gemeente Aa en Hunze,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2013 heeft het college het wijzigingsplan "Bungalowpark Boerhaarsveld Schoonloo, uitbreiding in zuidelijke richting" (hierna: wijzigingsplan) gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [belanghebbende A] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. E.U.H. van de Schepop, [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. E.A.A. van Dam, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende A], bijgestaan door mr. W.J.Th. Bustin, advocaat te Groningen, gehoord.
Bij tussenuitspraak van 27 november 2013, in zaak nr. 201302616/1/R4, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 22 januari 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 13 maart 2014 heeft het college te kennen gegeven op welke wijze hij het gebrek dat in de tussenuitspraak is geconstateerd, heeft hersteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [belanghebbende A] een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 22 januari 2013 niet berust op een deugdelijke motivering voor zover het college zich op het standpunt heeft gesteld dat het nut van de uitbreiding van het bungalowpark groot is en daardoor geen sprake is van een onevenredige afbreuk aan andere doeleinden gelet op het tweede schema bij artikel 4, lid 2b, onder 2 van de bestemmingsplanvoorschriften. Het wijzigingsplan voldoet gelet hierop niet aan de voorwaarde genoemd in artikel 14, dertiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan.
2. Gelet hierop zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden vernietigd.
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin onder 4.3 en 7 is overwogen het gebrek in het besluit van 22 januari 2013 te herstellen door, zo nodig door het verrichten van nader onderzoek, voldoende draagkrachtig te motiveren dat wordt voldaan aan de in artikel 14, dertiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan gestelde voorwaarde, dan wel een nieuw besluit te nemen.
4. Het college heeft ter uitvoering van deze opdracht aan [belanghebbende A] gevraagd nader te onderbouwen waarom het voortbestaan van het bungalowpark in het geding is als het park niet wordt uitgebreid zoals in het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt. [belanghebbende A] heeft daartoe de notitie "Bungalowpark Boerhaarsveld, Belang uitbreiding Boerhaarsveld voor voortbestaan onderneming" van 12 februari 2014 (hierna: de notitie van [belanghebbende A]) opgesteld. Volgens de notitie van [belanghebbende A] is het nut van de uitbreiding groot voor het kunnen voortzetten van het beheer en de verhuur van bungalowpark Boerhaarsveld door Boerhaarsveld Vakanties C.V., waarvan [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C] de vennoten zijn. De uitbreiding en de daardoor te realiseren schaalvergroting en vernieuwing van het verhuuraanbod zijn in belangrijke mate van betekenis voor het voortbestaan van de onderneming, aldus de notitie van [belanghebbende A]. In de notitie van [belanghebbende A] is voorts verwezen naar de jaarrekening van Boerhaarsveld Vakanties C.V. over het jaar 2012 en naar prognoses van het resultaat in 2020 als de gewenste uitbreiding is gerealiseerd en zonder dat die uitbreiding is gerealiseerd.
Het college stelt zich op het standpunt dat het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek kan worden hersteld door de notitie van [belanghebbende A] aan paragraaf 6.2 van de toelichting van het wijzigingsplan toe te voegen. Het college stelt dat in de notitie van [belanghebbende A] aannemelijk is gemaakt dat op basis van de huidige situatie geen economisch verantwoord inkomen kan worden verworven, dat de financiële toekomstprognose is gebaseerd op reële uitgangspunten en dat de beoogde uitbreiding zal leiden tot een economisch verantwoord inkomen. Verder stelt het college onder verwijzing naar de notitie van [belanghebbende A] dat een kwaliteitsslag in het bestaande bungalowpark noodzakelijk is ter voorkoming van een verdere daling van de verhuurinkomsten. [belanghebbende A] kan die kwaliteitsslag niet maken zonder medewerking van de eigenaren van de bestaande bungalows, maar het college acht het aannemelijk dat [belanghebbende A] de eigenaren ervan kan overtuigen de kwaliteitsslag te maken, omdat dit economisch voordeel oplevert voor de eigenaren. Daarnaast stelt het college dat de uitbreidingsplannen aansluiten bij de verwachte toekomstige ontwikkelingen in de toeristische markt.
5. [belanghebbende A] stelt in zijn zienswijze zich te kunnen vinden in de nadere motivering van het college.
6. [appellant sub 1] voert in haar zienswijze onder verwijzing naar een second opinion van Lengkeek Expertises van 29 april 2014 (hierna: de second opinion) aan dat met de notitie van [belanghebbende A] niet is aangetoond dat het voortbestaan van het park in het geding is als het park niet wordt uitgebreid. Volgens de second opinion is in de notitie van [belanghebbende A] het belang van de uitbreiding van het park voor het voortbestaan van Boerhaarsveld Vakanties C.V. onderbouwd en niet het belang van de uitbreiding voor het voortbestaan van het park. Het park kan ook zonder Boerhaarsveld Vakanties C.V. voortbestaan, omdat het beheer van het park en de verhuur van bungalows extern kunnen worden uitbesteed door de eigenaren van de bungalows op het park, aldus de second opinion. [appellant sub 2] wijst hier in zijn zienswijze ook op en voert aan dat het belang van [belanghebbende A] ten onrechte wordt gekoppeld aan het belang van het bestaande park, omdat [belanghebbende A] sinds 1998 geen eigenaar meer is van het bestaande park.
Als dit al een mee te wegen belang is, dan kan het belang van Boerhaarsveld Vakanties C.V. bij het genereren van extra inkomsten volgens de second opinion waarnaar [appellant sub 1] verwijst, worden gediend door op het huidige park nieuwe bungalows te realiseren. Het realiseren van een nieuw park ten zuiden van het bestaande park is daardoor ook bezien vanuit het belang van Boerhaarsveld Vakanties C.V. niet nodig, aldus de second opinion. Ook [appellant sub 2] wijst op de onbenutte planologische mogelijkheden.
Verder is het volgens de door [appellant sub 1] overgelegde second opinion en [appellant sub 2] de vraag of er een verband bestaat tussen de kwaliteit van de bungalows en de teruglopende verhuurinkomsten, omdat 70% van de bungalows niet wordt verhuurd. [appellant sub 2] voert in zijn zienswijze verder aan dat de nieuwe bungalows waarin het wijzigingsplan voorziet juist een bedreiging zijn voor het bestaande park, omdat daarvan een concurrerende werking uitgaat en geen investeringen stimuleert in het bestaande park. Voorts is de prognose van de inkomsten in het jaar 2020 volgens [appellant sub 2] onjuist.
7. Zoals in 4.3 van de tussenuitspraak is overwogen, dient het nut van de uitbreiding van het park groot te zijn om te kunnen voldoen aan de in de bestemmingsplanvoorschriften gestelde voorwaarde voor het vaststellen van een wijzigingsplan die inhoudt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan onder meer de agrarische functie van het gebied. Op grond van artikel 4, lid 2b, onder 2, van de bestemmingsplanvoorschriften is het nut groot indien de activiteit, in dit geval de uitbreiding van het park, in belangrijke mate van betekenis is voor het voortbestaan van het kunnen uitoefenen van de betreffende functie. De betreffende functie is in dit geval het bestaande bungalowpark. Dit betekent dat de uitbreiding van het park in belangrijke mate van betekenis moet zijn voor het voortbestaan van het bestaande bungalowpark. Zoals [appellant sub 1] en [appellant sub 2] terecht stellen, is niet bepalend of de uitbreiding van het park in belangrijke mate van betekenis is voor het kunnen voortzetten van het beheer en de verhuur van het park door Boerhaarsveld Vakanties C.V. Dat het beheer en onderhoud van de gezamenlijke (buiten)ruimten op het park en de verhuur van de bungalows op het park in opdracht van de eigenaren van de bungalows op het park door een derde kunnen worden verricht, komt de Afdeling niet onaannemelijk voor. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gelet op de notitie van [belanghebbende A] aannemelijk is dat de uitbreiding van het park in belangrijke mate van betekenis is voor het voortbestaan van het park.
Gelet hierop wordt niet toegekomen aan hetgeen overigens is aangevoerd tegen de nadere motivering die het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
8. De Afdeling is gelet op het bovenstaande van oordeel dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet is hersteld, zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen worden gelaten.
9. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is ten aanzien van [appellant sub 2] niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze van 22 januari 2013, kenmerk 04/12;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1217,50 (zegge: twaalfhonderdzeventien euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze aan:
-[appellant sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt;
-[appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
539-780.