ECLI:NL:RVS:2014:2716

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
201307392/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschotten kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2013, waarin het beroep van [appellante] tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had op 7 december 2011 de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 en 2010 herzien en op nihil gesteld. Dit besluit werd door [appellante] bestreden, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet had aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang had gemaakt.

De Raad van State heeft de zaak op 17 juni 2014 behandeld. [appellante] werd bijgestaan door mr. T. Farber, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Kluytmans. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat volgens de Wet kinderopvang en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, een ouder moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gemaakt om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag. [appellante] heeft in deze niet kunnen voldoen aan de bewijsvereisten, aangezien zij geen kwitanties of andere bewijsstukken heeft overgelegd die aantonen dat zij de contante bedragen aan de gastouders heeft betaald.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 en 2010 op nihil heeft vastgesteld. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 juli 2014.

Uitspraak

201307392/1/A4.
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2013 in zaak nr. 12/2328 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 7 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over 2009 en 2010 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien op nihil gesteld.
Bij besluit van 19 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, het door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. T. Farber, advocaat te Hoofddorp, en [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Kluytmans, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvangtoeslag verstaan: een tegemoetkoming van het Rijk, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder j, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), in de kosten van kinderopvang.
Ingevolge 1a, eerste lid, is op deze wet de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar;
2o de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
1.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluit van 19 april 2012 ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond kosten van kinderopvang te hebben gehad.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat zij in 2009 en 2010 niet alle kosten van kinderopvang heeft betaald. Zij wijst in dit verband op door haar overgelegde verklaringen van de gastouders voor de jaren 2009 en 2010 waarin verschillende data zijn vermeld waarop contante bedragen aan de gastouders zijn betaald en overgelegde bankafschriften waaruit volgens haar blijkt dat zij over voldoende contant geld beschikte om de gastouders te betalen.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van zulke opvang heeft gemaakt en wat de hoogte ervan is.
2009
2.2. Op de door [appellante] overgelegde jaaropgave van 2009 is vermeld dat de kosten voor kinderopvang € 9.369,60 bedroegen, waarvan € 1.920 aan bureaukosten en € 7.449 aan kosten voor de gastouders. Uit de overgelegde facturen volgt dat het gastouderbureau € 1.320,00 heeft ingehouden van het bedrag dat de Belastingdienst/Toeslagen op de rekening van het bureau heeft overgemaakt en dat het gastouderbureau € 7.308,00 heeft overgemaakt aan de gastouders. Maandelijks diende [appellante] volgens deze facturen nog een bedrag van € 11,80 aan de gastouders te betalen.
Aan de door [appellante] overgelegde bankafschriften, waarop contante bedragen zijn omcirkeld die op verschillende data gedurende 2009 zijn opgenomen, kan niet de betekenis worden gehecht die zij daaraan gehecht wenst te zien. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat [appellante] bijvoorbeeld geen kwitanties heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij de contant opgenomen bedragen die zijn omcirkeld op de door haar overgelegde bankafschriften heeft betaald aan de gastouders. Dat deze bedragen wel zijn vermeld in de overgelegde verklaring van de gastouders doet hier niet aan af, nu daaraan niet de betekenis kan worden toegekend die [appellante] daaraan toegekend wil zien. [appellante] heeft daarom niet aangetoond ten minste een bedrag van € 11,80 per maand aan de gastouders te hebben betaald, zodat reeds hierom niet vaststaat dat zij alle kosten van kinderopvang heeft betaald. De rechtbank heeft gelet hierop terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 op nihil mocht vaststellen.
2010
2.3. Uit de overgelegde jaaropgave voor 2010 blijkt dat de kosten voor kinderopvang in dit jaar € 13.440,00 bedroegen, waarvan € 2.688 aan bureaukosten en € 10.752 aan kosten voor de gastouders. [appellante] heeft voor de maanden november en december facturen overgelegd waaruit blijkt dat het gastouderbureau een deel van de kosten van kinderopvang aan de gastouders heeft betaald en dat [appellante] voor deze maanden per maand nog een bedrag van € 296,00 aan de gastouders over diende te maken. In de overgelegde verklaring van de gastouders is vermeld dat zij in de maand november € 50,00 hebben ontvangen en in de maand december € 150,00. Dit laatst genoemde bedrag ziet volgens de overgelegde verklaring op de maanden november en december.
Reeds nu de genoemde bedragen in de facturen van november en december 2010 niet corresponderen met de in de overgelegde verklaring van de gastouders vermelde betaalde bedragen voor deze maanden en ook anderszins niet is gebleken dat [appellante] deze bedragen heeft betaald, heeft [appellante] niet aangetoond in 2010 alle gestelde kosten van kinderopvang te hebben betaald. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2010 op nihil mocht vaststellen.
Het betoog faalt.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar beroepsgrond dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd heeft gehandeld met het fair-play beginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel door de aan haar toegekende voorschotten over 2009 en 2010 op nihil vast te stellen. Volgens [appellante] had onder meer het op de weg van de Belastingdienst/Toeslagen gelegen om haar te informeren over de door haar aan te tonen kosten van kinderopvang.
3.1. Dit betoog is weliswaar terecht voorgedragen maar kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Uit artikel 5 in samenhang met artikel 7 van de Wko volgt dat alle kosten van kinderopvang moeten zijn betaald om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen. Zoals hiervoor is overwogen heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt in 2009 en 2010 alle kosten van kinderopvang te hebben betaald. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de toegekende voorschotten over de jaren 2009 en 2010 herzien op nihil mocht vaststellen.
Het betoog faalt.
4. [appellante] voert aan dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2009 en 2010 herzien op nihil vast te stellen. In dit verband wijst [appellante] erop dat de Belastingdienst/Toeslagen voor de voorafgaande jaren wel definitief heeft vastgesteld dat zij aanspraak had op kinderopvangtoeslag.
4.1. [appellante] heeft deze grond voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en zij dit uit een oogpunt van zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Schoppers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
578.