ECLI:NL:RVS:2014:2702

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201404388/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit uitbreiding agrarisch bedrijf te Reeuwijk

In deze zaak gaat het om een bezwaar tegen het besluit van 5 maart 2014 van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, waarbij het verzoek van de onderlinge waarborgmaatschappij Cooperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) en anderen om handhavend op te treden tegen de uitbreiding van een agrarisch bedrijf aan de [locatie] te Reeuwijk werd afgewezen. De uitbreiding betreft de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal zonder de vereiste vergunning op basis van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998).

De mondelinge uitspraak vond plaats op 1 juli 2014, waarbij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Staatsraad mr. J.A. Hagen, het verzoek om een voorlopige voorziening afwees. MOB had eerder, op 21 mei 2014, ook al een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat was afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. In de zitting werd besproken dat een herhaald verzoek alleen kan worden toegewezen als er nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden zijn die het verzoek rechtvaardigen.

De voorzitter concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die MOB en anderen niet eerder bekend konden zijn, en dat er derhalve geen spoedeisend belang was bij het verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek werd afgewezen en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van spoedeisend belang bij het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening en de noodzaak van nieuwe feiten of omstandigheden voor herhaalde verzoeken.

Uitspraak

201404388/1/R2.
Datum uitspraak: 1 juli 2014 AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de onderlinge waarborgmaatschappij Cooperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: MOB) en anderen, gevestigd te Nijmegen onderscheidenlijk wonend te Reeuwijk,
verzoekers, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder. Openbare zitting gehouden op 1 juli 2014 om 10:00 uur. Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.A. Hagen voorzitter (vz.) ambtenaar van staat: mr. J.J. Westland Verschenen:
MOB en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.M. Lambooij en M. de Koning, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Haaglanden. Het bezwaar richt zich tegen het besluit van 5 maart 2014 waarbij het college heeft beslist op het verzoek van MOB en anderen om handhavend optreden met betrekking tot de uitbreiding van het agrarische bedrijf aan de [locatie] te Reeuwijk met een nieuwe vleesvarkensstal zonder toereikende vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998). MOB en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter
wijst het verzoek af. Daartoe overweegt hij het volgende. De voorzitter merkt het verzoek aan als een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. MOB en anderen hebben eerder verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening tegen het besluit van 5 maart 2014. Bij uitspraak van 21 mei 2014, in zaak nr. 201403290/1/R2, heeft de voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, wegens het ontbreken van spoedeisend belang. Bij brief van 26 mei 2014 hebben MOB en anderen wederom verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening tegen het besluit van 5 maart 2014. Een herhaald verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening kan slechts voor toewijzing in aanmerking komen indien terecht een beroep wordt gedaan op feiten of omstandigheden die ten tijde van het vorige verzoek niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn dan wel op nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden van na de uitspraak op het vorige verzoek, die een dergelijk herhaald verzoek rechtvaardigen. De Voorzitter ziet in het door MOB en anderen ingediende verzoekschrift, noch in het verhandelde ter zitting, feiten of omstandigheden die MOB en anderen redelijkerwijs niet bekend konden zijn in het kader van hun eerste verzoek, dan wel feiten of omstandigheden die zich hebben voorgedaan sinds de uitspraak van 21 mei 2014 en die aanleiding zouden moeten geven voor het treffen van een voorlopige voorziening. Nu het herhaalde verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening tegen de aan [belanghebbende] verleende vergunning voor de nieuwe vleesvarkensstal bij uitspraak van heden is afgewezen, is met het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening geen spoedeisend belang gemoeid. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. w.g. Hagen w.g. Westland
voorzitter ambtenaar van staat 683.