ECLI:NL:RVS:2014:2701

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201404382/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen vergunning voor uitbreiding agrarisch bedrijf

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening van de onderlinge waarborgmaatschappij Cooperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) en anderen, tegen het besluit van 1 april 2014 van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Dit besluit verleende een vergunning op basis van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 voor de uitbreiding van een agrarisch bedrijf met een nieuwe vleesvarkensstal aan de [locatie] te Reeuwijk. De openbare zitting vond plaats op 1 juli 2014, waar de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Staatsraad mr. J.A. Hagen, de zaak behandelde.

MOB en anderen hebben eerder een verzoek ingediend om de vergunning te schorsen, maar dit verzoek werd afgewezen bij uitspraak van 21 mei 2014. In hun herhaalde verzoek om een voorlopige voorziening stelden zij dat er nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden waren die een herziening van de eerdere beslissing rechtvaardigden. De voorzitter heeft echter vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die niet eerder bekend waren en die aanleiding zouden geven voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzitter concludeert dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat de ingediende argumenten en de overgelegde bouwvergunning van 3 januari 1994 niet voldoende zijn om het verzoek te onderbouwen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de voorzitter sluit de zitting af met de mededeling dat het verzoek wordt afgewezen.

Uitspraak

201404382/1/R2.
Datum uitspraak: 1 juli 2014 AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de onderlinge waarborgmaatschappij Cooperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: MOB) en anderen, gevestigd te Nijmegen onderscheidenlijk wonend te Reeuwijk,
verzoekers, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder. Openbare zitting gehouden op 1 juli 2014 om 10:00 uur. Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.A. Hagen voorzitter (vz.) ambtenaar van staat: mr. J.J. Westland Verschenen:
MOB en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en
het college, vertegenwoordigd door mr. W.M. Lambooij en M. de Koning, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Haaglanden. Het bezwaar richt zich tegen het besluit van 1 april 2014 waarbij het college aan [belanghebbende] een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) heeft verleend voor uitbreiding van zijn agrarische bedrijf aan de [locatie] te Reeuwijk met een nieuwe vleesvarkensstal. MOB en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter
wijst het verzoek af. Daartoe overweegt hij het volgende. De voorzitter merkt het verzoek aan als een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. MOB en anderen hebben eerder verzocht de vergunning te schorsen. Bij uitspraak van 21 mei 2014, in zaak nr. 201403291/1/R2, heeft de voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Bij brief van 26 mei 2014 hebben MOB en anderen wederom om schorsing van de vergunning verzocht. Een herhaald verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening kan slechts voor toewijzing in aanmerking komen indien terecht een beroep wordt gedaan op feiten of omstandigheden die ten tijde van het vorige verzoek niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn dan wel op nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden van na de uitspraak op het vorige verzoek, die een dergelijk herhaald verzoek rechtvaardigen. De Voorzitter ziet in het door MOB en anderen ingediende verzoekschrift, noch in het verhandelde ter zitting, in het bijzonder in de alsnog overgelegde bouwvergunning van 3 januari 1994, feiten of omstandigheden die MOB en anderen redelijkerwijs niet bekend konden zijn in het kader van hun eerste verzoek, dan wel feiten of omstandigheden die zich hebben voorgedaan sinds de uitspraak van 21 mei 2014 en die aanleiding zouden moeten geven voor het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. w.g. Hagen w.g. Westland
voorzitter ambtenaar van staat 683.