ECLI:NL:RVS:2014:2698
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- M.G.J. Parkins-de Vin
- J.E. Engelhart
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met minderjarige kinderen
In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 juli 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling, die samen met haar twee minderjarige kinderen een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend, had deze aanvraag op 4 februari 2014 afgewezen gekregen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank Den Haag had op 15 april 2014 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.
De vreemdeling voerde aan dat zij en haar kinderen, geboren op respectievelijk 4 januari 2010 en 22 november 2012, in een onmenselijke situatie zouden komen te verkeren indien zij aan Italië zouden worden overgedragen. Dit zou in strijd zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De staatssecretaris had in eerdere antwoorden op vragen van de Tweede Kamer aangegeven dat hij zich niet zou verzetten tegen een voorlopige voorziening voor gezinnen met kinderen jonger dan vijf jaar.
De voorzitter oordeelde dat het verzoek van de vreemdeling voor toewijzing in aanmerking kwam, gezien de omstandigheden van de kinderen. De voorzitter bepaalde dat de vreemdeling niet zou worden overgedragen totdat er op het hoger beroep was beslist. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 487,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.