ECLI:NL:RVS:2014:2698

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201403729/2/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • J.E. Engelhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 juli 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling, die samen met haar twee minderjarige kinderen een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend, had deze aanvraag op 4 februari 2014 afgewezen gekregen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank Den Haag had op 15 april 2014 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

De vreemdeling voerde aan dat zij en haar kinderen, geboren op respectievelijk 4 januari 2010 en 22 november 2012, in een onmenselijke situatie zouden komen te verkeren indien zij aan Italië zouden worden overgedragen. Dit zou in strijd zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De staatssecretaris had in eerdere antwoorden op vragen van de Tweede Kamer aangegeven dat hij zich niet zou verzetten tegen een voorlopige voorziening voor gezinnen met kinderen jonger dan vijf jaar.

De voorzitter oordeelde dat het verzoek van de vreemdeling voor toewijzing in aanmerking kwam, gezien de omstandigheden van de kinderen. De voorzitter bepaalde dat de vreemdeling niet zou worden overgedragen totdat er op het hoger beroep was beslist. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 487,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201403729/2/V4.
Datum uitspraak: 8 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 15 april 2014 in zaak nr. 14/2932 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 15 april 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt overgedragen aan Italië gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep. Daartoe voert de vreemdeling aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij met haar twee jonge kinderen, geboren respectievelijk op 4 januari 2010 en 22 november 2012, na overdracht aan Italië in een situatie komt te verkeren die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2. Uit zijn antwoorden van 2 juli 2014 op vragen van een lid van de Tweede Kamer (met kenmerk 2014Z10275) volgt dat de staatssecretaris in lijn met de situatie in Denemarken en in afwachting van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in zaak nr. 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland, zich niet zal verzetten tegen een toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening indien het gaat om gezinnen met een kind jonger dan vijf jaar of van wie één van de gezinsleden een ernstige lichamelijke of geestelijke ziekte heeft. Nu de vreemdeling twee kinderen heeft die jonger zijn dan vijf jaar en haar is aangezegd dat zij op 9 juli 2014 zal worden overgedragen, komt het verzoek reeds hierom voor toewijzing in aanmerking.
3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt overgedragen totdat op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Engelhart
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2014
643.