201311631/1/A4.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ransdaal, gemeente Voerendaal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 november 2013 in zaak nr. 11/1132 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Voerendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft het college maatwerkvoorschriften gesteld voor de door [belanghebbende] geëxploiteerde inrichting [café] aan de [locatie] te Ransdaal, gemeente Voerendaal.
Bij uitspraak van 27 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 mei 2011 vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Crins, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. De inrichting betreft een café met een feestzaal. Bij het besluit van 10 mei 2011 zijn met toepassing van artikel 2.20, vijfde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (thans: Activiteitenbesluit milieubeheer; hierna: Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften gesteld teneinde te bewerkstelligen dat wordt voldaan aan de in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit opgenomen geluidgrenswaarden.
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voorkomt degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, wordt onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid verstaan het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geluidhinder.
Ingevolge het derde lid kan het bevoegd gezag met betrekking tot de verplichting bedoeld in het eerste lid maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld.
Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, geldt voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, dat de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.
Tabel 2.17a
07:00-19:00 uur 19:00-23:00 uur 23:00-07:00 uur
LAr,LT op de gevel
van gevoelige 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
gebouwen
LAr,LT in in- en
aanpandige gevoelige 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A)
gebouwen
LAmax op de gevel
van gevoelige 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
gebouwen
LAmax in in- en
aanpandige gevoelige 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)
gebouwen
Ingevolge artikel 2.20, vijfde lid, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.
In het in het besluit van 10 mei 2011 opgenomen maatwerkvoorschrift 1.1 was bepaald dat, voor zover hier van belang, op geen enkel moment binnen de in de inrichting gelegen lokaliteit(en) (café en zaal) hogere versterkte muziek- of spraakgeluidniveaus mogen worden geproduceerd dan:
- 88 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur (dagperiode);
- 83 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur (avondperiode);
- 78 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur (nachtperiode).
Bij het bepalen van de geluidniveaus wordt voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
3. De rechtbank heeft het besluit van 10 mei 2011 vernietigd, omdat in het aan dit besluit ten grondslag liggende akoestisch rapport ‘Controle akoestisch onderzoek, [café] [locatie], Ransdaal, rapportnummer 20104449’ van 24 november 2010 van Bureau Geluid geen rekening is gehouden met andere geluidbronnen dan de geluidsinstallatie. Hierdoor is onduidelijk of maatwerkvoorschrift 1.1 toereikend is om overschrijding van de in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit opgenomen geluidgrenswaarden te voorkomen.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank waarbij zijn beroep gegrond is verklaard, omdat hij zich met verscheidene rechtsoverwegingen niet kan verenigen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de geluidgrenswaarden van artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit ten onrechte met toepassing van artikel 6.12, eerste en derde lid, met 5 dB(A) heeft verhoogd. Hij stelt dat ten onrechte niet is onderzocht of de inrichting onder voorschrift 2.2 van de bijlage bij het Besluit horecabedrijven milieubeheer viel. Verder is volgens hem ten onrechte nagelaten onderzoek te doen naar het bestaan van oude milieuvergunningen. [appellant] voert aan dat in het verleden binnen de inrichting officiële metingen zijn verricht, waaruit volgens hem kan worden afgeleid dat geldende grenswaarden werden overschreden dan wel dat strengere grenswaarden golden. Daarnaast stelt hij dat het hem bevreemdt dat thans meer geluidproductie is toegestaan dan in het verleden.
4.1. Op 1 december 1992 is het Besluit horecabedrijven Hinderwet in werking getreden (Stb. 1992, 298). Gelijktijdig met het Besluit horecabedrijven Hinderwet is het Besluit aanwijzing horecabedrijven Hinderbesluit in werking getreden (Stb. 1992, 297), waardoor het horecabedrijf als inrichting onder de werking van de Hinderwet is komen te vallen. Het Besluit horecabedrijven Hinderwet is op 25 maart 1993 vervangen door het Besluit horecabedrijven milieubeheer (Stb. 1993, 103).
Ingevolge voorschrift 2.2 van bijlage 1 bij het Besluit horecabedrijven milieubeheer mag in afwijking van voorschrift 2.1 voor inrichtingen die reeds zijn opgericht vóór de datum waarop dit besluit op die inrichting van toepassing wordt, het equivalente geluidsniveau (LAeq) niet meer bedragen dan 55 dB(A) tussen 07:00 en 19:00 uur, 50 dB(A) tussen 19:00 en 23:00 uur en 45 dB(A) tussen 23:00 en 07:00 uur, met dien verstande dat indien ten behoeve van die inrichting een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, de Hinderwet of artikel 12 van de Wet geluidhinder is verleend, het equivalente geluidsniveau niet hoger mag zijn dan de waarde die is vastgelegd in die vergunning. Het bevoegd gezag kan ingevolge dit voorschrift nadere eisen stellen ten aanzien van de toelaatbare equivalente geluidsniveaus voor de inrichting.
Het Besluit horecabedrijven milieubeheer is per 1 oktober 1998 ingetrokken. Op die datum is het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (Stb. 1998, 322) in werking getreden.
Ingevolge voorschrift 1.1.7 van de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer worden, in gevallen waarin op de inrichting voorschrift 2.2 van bijlage 1 van het Besluit horecabedrijven milieubeheer van toepassing was, de waarden van het equivalente geluidsniveau op de gevel van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen in tabel I van voorschrift 1.1.1 met 5 dB verhoogd. De eerste volzin is niet van toepassing indien lagere waarden waren vastgelegd in de milieuvergunning die gold op 1 december 1992. In dat geval gelden lagere waarden.
Het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer is per 1 januari 2008 ingetrokken. Op die datum is het Activiteitenbesluit in werking getreden.
Ingevolge artikel 6.12, eerste en derde lid, worden de waarden op de gevel van gevoelige gebouwen en de grens van gevoelige terreinen in tabel 2.17a met 5 dB(A) verhoogd indien onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 2.17 op grond van voorschrift 1.1.7 van de bijlage van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer hogere waarden golden.
4.2. [belanghebbende] heeft het café in 1996 overgenomen van [persoon]. Het archief van de gemeente Voerendaal is in 2010 bij een brand verloren gegaan, waardoor geen stukken meer beschikbaar zijn van de oprichting van het café aan de [locatie]. Ter zitting heeft [belanghebbende] toegelicht dat het café sinds jaar en dag in Ransdaal is gevestigd. Het college heeft verscheidene stukken overgelegd, waaronder een bouwvergunning voor een feestzaal uit 1973, die deze stelling bevestigen. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat het café reeds vóór 1 december 1992 is opgericht. Verder heeft het college, anders dan [appellant] betoogt, onderzoek gedaan naar het bestaan van oude milieuvergunningen. Niet is gebleken dat ten behoeve van de inrichting een milieuvergunning krachtens de Hinderwet of de Wet milieubeheer of een vergunning op grond van artikel 12 van de Wet geluidhinder gold ten tijde van het van toepassing worden van het Besluit horecabedrijven Hinderwet.
Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat voorschrift 2.2 van bijlage 1 bij het Besluit horecabedrijven milieubeheer op de inrichting van toepassing was, en dat de grenswaarden voor het equivalente geluidsniveau voor de dag-, avond- en nachtperiode onderscheidenlijk 55, 50 en 45 dB(A) bedroegen. Ingevolge voorschrift 1.1.7 van de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer golden onder de werking van dit besluit dezelfde grenswaarden. Gelet daarop gelden ingevolge artikel 6.12, eerste en derde lid, van het Activiteitenbesluit voor de inrichting geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van eveneens 55, 50 en 45 dB(A).
Anders dan [appellant] betoogt, heeft het college de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden niet gewijzigd, zodat thans niet meer geluidproductie is toegestaan dan in het verleden. Ook uit de enkele omstandigheid dat in het verleden binnen de inrichting geluidmetingen zijn verricht kan niet worden afgeleid dat op de inrichting strengere geluidgrenswaarden van toepassing waren.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden terecht met toepassing van artikel 6.12, eerste en derde lid, met 5 dB(A) heeft verhoogd.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de verhoging van 5 dB(A) niet op de juiste wijze is toegepast. Hij stelt dat het college ten onrechte 5 dB(A) heeft opgeteld bij de meetresultaten uit het akoestisch rapport van Bureau Geluid. Volgens hem had eerst de toegestane norm op de gevel en in het huis moeten worden berekend, en had vervolgens onderzoek moeten worden verricht naar de binnenwaarde van de inrichting.
5.1. Uit het van het besluit van 10 mei 2011 onderdeel uitmakende akoestisch rapport van Bureau Geluid volgt dat aan de in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit opgenomen grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevel van woningen wordt voldaan indien de geluidbelasting binnen de inrichting maximaal 83, 78 en 73 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode bedraagt. Omdat de grenswaarden uit artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit ingevolge artikel 6.12, eerste en derde lid, met 5 dB(A) worden verhoogd, heeft het college aan de binnen de inrichting gemeten waarden eveneens 5 dB(A) toegevoegd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het rekenkundig geen verschil maakt of de verhoging van de norm met 5 dB(A) vooraf of achteraf wordt toegepast. In het op verzoek van de rechtbank opgestelde deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening van 23 november 2012 is niet vermeld dat de wijze waarop het college de verhoging van 5 dB(A) heeft toegepast onjuist is. Gelet hierop en nu [appellant] zijn standpunt niet nader heeft gemotiveerd, is de rechtbank er terecht van uitgegaan dat het college op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan artikel 6.12, eerste en derde lid, van het Activiteitenbesluit.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de in het akoestisch rapport van Bureau Geluid gehanteerde meetgegevens en uitgangspunten niet juist zijn, nu ten onrechte geen geluidmetingen zijn verricht op de gevel van de keuken. Hij stelt dat de slaapkamer slechts maatgevend is op het moment dat hij in bed ligt, en dat naast de slaapkamer tevens de keuken maatgevend moet worden geacht, aangezien deze naast de woonkamer als leef- en woonruimte wordt gebruikt.
6.1. In het akoestisch rapport van Bureau Geluid zijn de slaapkamer aan de voorzijde van de woning en de voorgevel op 5 m hoogte maatgevend geacht. In het in opdracht van de rechtbank opgestelde deskundigenbericht is naar aanleiding hiervan overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de slaapkamer maatgevend is voor de beoordeling van de geluidbelasting, omdat dit vertrek direct aan de inrichting grenst en de aan de slaapkamer grenzende voorgevel het dichtst bij de inrichting is gelegen. Indien in de slaapkamer aan de geluidgrenswaarden wordt voldaan, wordt volgens het deskundigenbericht tevens in de andere vertrekken aan de grenswaarden voldaan. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank het deskundigenbericht op dit punt ten onrechte heeft gevolgd.
Het betoog faalt.
7. Wat betreft het betoog van [appellant] dat het college ten onrechte heeft nagelaten op grond van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999 een toeslag van 10 dB in rekening te brengen, wordt overwogen dat hij dit betoog eerst in hoger beroep heeft aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
457-684.