ECLI:NL:RVS:2014:268

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
201307772/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Overige locaties Brummen en Eerbeek' vastgesteld door de raad van de gemeente Brummen

Op 29 januari 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten, gevestigd in Eerbeek, en de raad van de gemeente Brummen. Het geschil betreft de vaststelling van het bestemmingsplan 'Overige locaties Brummen en Eerbeek' door de raad op 27 juni 2013. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij bezwaar hebben tegen de bestemming 'Bedrijf' die aan een specifiek perceel is toegekend. Zij stellen dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat het bestaande bedrijfsgebouw moeilijk te verhuren is en de exploitatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet mogelijk is. Daarnaast wijzen zij op de woonbestemming van omliggende gronden en hebben zij een verzoek ingediend voor woningbouw op het perceel.

De raad van de gemeente Brummen heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de bestemming 'Bedrijf' passend is, ondanks de mogelijkheid van woningbouw. De Afdeling heeft de zaak op 29 november 2013 ter zitting behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming 'Bedrijf' aan het perceel kan worden toegekend, omdat appellanten geen concreet plan voor woningbouw hebben ingediend en de ruimtelijke aanvaardbaarheid niet is aangetoond.

De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201307772/1/R2.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Eerbeek, gemeente Brummen (hierna in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Brummen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013, kenmerk RB13.0031, heeft de raad het bestemmingsplan "Overige locaties Brummen en Eerbeek" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.M. van der Zwan, advocaat te Dieren, en de raad, vertegenwoordigd door M. Peters, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor dertien locaties in de gemeente Brummen. Het plan betreft een actualisatie en is conserverend van aard.
3. [appellant] heeft bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" betreffende het perceel [locatie] (hierna: het perceel).
[appellant] betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is, nu het bestaande bedrijfsgebouw lastig verhuurbaar is en de exploitatie van een bedrijf vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet meer mogelijk is.
[appellant] betoogt voorts dat aan alle omliggende gronden, waaronder de gemeentewerf, reeds een woonbestemming is toegekend en dat ook het perceel zich leent voor de bouw van woningen. [appellant] wijst in dit kader op de "Ruimtelijke Ontwikkelvisie Brummen/Eerbeek 2002-2011" (hierna: de ROV) en het rapport "Beoordeling bouw- en recreatieinitiatieven" van BRO van 31 oktober 2006 (hierna: het rapport van BRO). [appellant] voert aan dat hij reeds jaren tracht een woonbestemming te verkrijgen en dat hij daartoe een concreet plan heeft ingediend.
4. De raad acht de aan het perceel toegekende bedrijfsbestemming passend. Hoewel volgens de raad uit de ROV en het rapport van BRO kan worden afgeleid dat ook woningbouw passend zou kunnen zijn op het perceel, heeft [appellant] geen concreet plan hiertoe ingediend. Tevens is de ruimtelijke aanvaardbaarheid van woningbouw niet aangetoond en is het verhaal van de kosten van de grondexploitatie niet verzekerd, aldus de raad.
5. In de verbeelding is weergegeven dat aan het plandeel betreffende het perceel de bestemming "Bedrijf" is toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en vuurwerkopslag.
6. Ingevolge het vorige bestemmingsplan "Ringlaan 1992" was op het perceel een palletbedrijf toegestaan. Niet in geschil is dat de bestaande loods als bedrijfsgebouw is opgericht, dat ter plaatse sinds 1998 geen palletbedrijf meer wordt geëxploiteerd, dat de bedrijfslocatie sindsdien slechts in beperkte mate als zodanig is verhuurd en dat een gedeelte van de bedrijfslocatie thans wordt verhuurd.
De Afdeling stelt voorop dat de raad het gebruik van het perceel voor bedrijfsdoeleinden, mede vanwege de ligging daarvan aan de Ringlaan, nog immer passend acht. De raad heeft, omdat ter plaatse geen palletbedrijf meer is gevestigd alsmede om de exploitatiemogelijkheden te vergroten, bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toegelaten. Nu is gebleken dat de loods is opgericht als bedrijfsgebouw en het perceel deels in gebruik is en overigens laatstelijk in gebruik was voor de uitoefening van een bedrijf, volgt de Afdeling [appellant] niet in haar betoog dat het plan op dit onderdeel niet uitvoerbaar is. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de exploitatie van een bedrijf in de milieucategorieën 1 en 2 vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet mogelijk is op het perceel. De enkele stelling daartoe is onvoldoende. Voorts is gebleken dat ter plaatse van de aan het perceel grenzende gronden, waaronder de gemeentewerf, in 2010 ingevolge het bestemmingsplan "Lombok" woningbouw mogelijk is gemaakt. Volgens de raad kan uit de ROV en het rapport van BRO worden afgeleid dat het perceel zich leent voor woningbouw en ter zitting heeft de raad toegelicht hier op zich niet onwelwillend tegenover te staan, maar dat voor de beoordeling hiervan wel een concreet plan dient te worden ingediend. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verzoek van [appellant] niet dermate concreet en onderbouwd was dat dit zonder meer in het plan had kunnen worden opgenomen. De Afdeling overweegt hiertoe dat [appellant] in zijn zienswijze weliswaar heeft verzocht woningbouw mogelijk te maken, maar dat hij daarbij onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke woningbouw hij daarmee beoogde. Hoewel [appellant] in aanvulling op zijn zienswijze een impressie van een bouwplan heeft overgelegd, valt ook hieruit nog niet af te leiden welke concrete invulling [appellant] hiermee voorstond.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Bedrijf" aan het perceel heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Fenwick
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
608.