201311194/2/V2.
Datum uitspraak: 23 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 12 november 2013 in zaak nr. 13/16590 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 12 november 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De voorzitter verstaat het verzoek van de vreemdeling aldus dat hij daarmee beoogt de voorgenomen presentatie bij de autoriteiten van Afghanistan te voorkomen. Hij voert daartoe aan dat het voor hem als tot het christendom bekeerde moslim onmogelijk is en gevaarlijk kan zijn zich te voegen bij de autoriteiten van zijn land van herkomst.
1.1. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft de vreemdeling eerst in beroep melding gemaakt van de door hem gestelde bekering tot het christendom. Hierover heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak verder overwogen dat dit asielmotief niet krachtens artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken en het besluit daarom niet mede in het licht van de gestelde bekering getoetst.
1.2. De staatssecretaris heeft nog geen inhoudelijk standpunt ingenomen over de geloofwaardigheid van de gestelde bekering. Blijkens het verzoek zal de vreemdeling op 26 januari 2014 worden gedoopt en bereidt de gemachtigde van de vreemdeling een nieuwe asielaanvraag voor. Onder deze omstandigheden en gegeven dat de staatsecretaris de vreemdeling heeft gevorderd om op 24 januari 2014 om 10:00 uur in persoon te verschijnen in verband met presentatie bij de autoriteiten van Afghanistan, ziet de voorzitter aanleiding een ordemaatregel te treffen. Deze houdt in dat de voorgenomen presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van Afghanistan thans achterwege blijft.
1.3. De staatssecretaris stelt de vreemdeling in de gelegenheid om uiterlijk 3 februari 2014, zijnde één week en één dag na de voorgenomen doop op 26 januari 2014, een aanvraag in te dienen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris stuurt een volledig afschrift van de aanvraag aan de voorzitter, dan wel informeert hij de voorzitter dat de vreemdeling binnen de door de voorzitter gestelde termijn geen aanvraag heeft ingediend. Daarna zal de voorzitter ambtshalve bezien of grond bestaat de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
2. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de voorgenomen presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van Afghanistan thans achterwege blijft;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Van Loon
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2014
284/572.