201310618/1/A3.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2013 in zaak nr. 13/638 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om zijn gegevens in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de gba) te wijzigen, afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.J.J. Flantua, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.T. Kasiemkhan, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet gba), welke wet op 6 januari 2014 door de Wet basisregistratie personen is vervangen, doch op dit geding nog van toepassing is, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
2. [appellant] is in de gba met de gegevens [appellant], geboren op 12 augustus 1983 te Hawije in Irak ingeschreven. Deze gegevens zijn gebaseerd op een door hem op 1 december 2008 afgelegde verklaring, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet gba. [appellant] heeft verzocht om zijn gegevens te wijzigen in [naam A], geboren op 12 augustus 1980 te Arbil in Irak. Ter staving van dit verzoek heeft hij een op 12 september 2011 afgegeven origineel uittreksel uit het algemene inschrijvingsregister uit 1957, voorzien van een Nederlandse vertaling, een op 3 september 2000 afgegeven originele akte van de Iraakse nationaliteit, voorzien van een Nederlandse vertaling, en een gelegaliseerde verklaring van de Iraakse Ambassade te Den Haag van 11 november 2011, overgelegd.
Aan de gehandhaafde afwijzing heeft het college, in afwijking van het advies van de algemene bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie), ten grondslag gelegd dat niet kan worden vastgesteld dat de door [appellant] overgelegde documenten hem betreffen. Volgens het college wijken de overgelegde documenten op wezenlijke punten af van eerder door [appellant] afgelegde verklaringen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zijn verzoek om wijziging van zijn in de gba opgenomen gegevens terecht heeft afgewezen. Daartoe voert hij aan dat aan het verzoek, anders dan bij de inschrijving, brondocumenten met daarop een foto van hem ten grondslag liggen die door verscheidene Iraakse instanties zijn gelegaliseerd. De juistheid van de legalisaties is door de Iraakse Ambassade in Den Haag bevestigd. Verder is het algemeen bekend dat asielzoekers niet altijd juiste gegevens verstrekken. Aan de omstandigheid dat hij meer dan eens zijn gegevens, die hij thans wenst te wijzigen, heeft bevestigd, komt volgens [appellant] geen betekenis toe. Een ambtenaar heeft hem bovendien aangeraden om met zijn verzoek te wachten tot na zijn huwelijk. Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college, door niet bij de hoorzitting in de bezwaarprocedure te verschijnen, geen blijk heeft gegeven van een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering van het bij de rechtbank bestreden besluit. Dit geldt temeer, nu het college van het advies van de commissie is afgeweken. Ten slotte was het college zowel op grond van de bewijslastverdeling als het gelijkheidsbeginsel gehouden een fotovergelijking te laten verrichten, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 9 februari 2011 in zaak nr. 201007424/1/H3, dient voorop te worden gesteld dat de gegevens in de gba betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een ‘lager’ document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen ‘hoger’ document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 13, 44 en 45). Het bewijs dat eenmaal in de gba opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de gba geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet gba onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
Voorts heeft de Afdeling eerder overwogen (uitspraak van 20 juli 2005 in zaak nr. 200501437/1) dat uit de memorie van toelichting bij de Wet gba blijkt dat artikel 37, tweede lid, van deze wet er onder meer toe strekt te voorkomen dat gegevens betreffende de burgerlijke staat in de gba worden opgenomen, indien bij het tot stand komen van het brondocument naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht elementaire processuele regels niet in acht zijn genomen. Daarbij is als een van de eisen waaraan een buitenlandse rechterlijke uitspraak moet voldoen, vermeld dat deze er blijk van moet geven op, naar objectieve maatstaven gemeten, betrouwbare gegevens te zijn gebaseerd (Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 45).
3.2. De thans in de gba opgenomen gegevens zijn gebaseerd op een door [appellant] op 1 december 2008 afgelegde verklaring, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet gba. Volgens het rapport van eerste gehoor bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) op 20 mei 2008 heeft [appellant] verklaard dat hij tevens de [naam B] voert. Volgens het rapport van nader gehoor op 24 juni 2008 heeft [appellant] de bij het eerste gehoor opgegeven gegevens bevestigd. Ten behoeve van zijn huwelijk heeft [appellant] een door hem ingevulde en ondertekende verklaring naar de IND gezonden met daarop de gegevens, zoals thans in de gba vermeld. Bovendien heeft hij op 15 februari 2012 een verklaring van staat ondertekend waarin hij verklaart dat de in de gba opgenomen gegevens juist zijn. Deze gegevens staan voorts op de huwelijksakte, opgenomen in het register van de Nederlandse burgerlijke stand, vermeld. Het verzoek van [appellant] ziet op het verwijderen van alle in de gba opgenomen gegevens en het registreren van volledig andere, beweerdelijk hem betreffende, gegevens.
Uit een door de IND verricht documentenonderzoek naar de echtheid van de onder 2. vermelde overgelegde documenten volgt dat is geconcludeerd dat geen uitspraak kan worden gedaan over de inhoudelijke juistheid. Dat de documenten door verscheidene Iraakse instanties zijn gelegaliseerd, betekent niet dat van de inhoudelijke juistheid daarvan kan worden uitgegaan, nu de legalisaties slechts zien op de echtheid van de handtekening. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet onomstotelijk vaststaat dat de thans in de gba opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn. De door [appellant] overgelegde documenten houden hieromtrent immers niets in, maar vermelden slechts gegevens met betrekking tot een zekere [naam A], geboren op 12 augustus 1980 te Arbil in Irak.
De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat de in de door [appellant] overgelegde documenten vermelde gegevens op essentiële punten van de thans in de gba opgenomen gegevens afwijken en dat [appellant] er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij dezelfde persoon is als degene genoemd in de door hem overgelegde documenten. Bovendien heeft [appellant] verscheidene malen verklaard dat de thans in de gba opgenomen gegevens juist zijn. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de stelling van [appellant] dat hij op aanraden van een ambtenaar met zijn verzoek heeft gewacht tot na zijn huwelijk door het college gemotiveerd is betwist en nergens uit blijkt. Bovendien leidt deze stelling niet tot het door [appellant] beoogde doel, reeds omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dezelfde persoon is als degene genoemd in de door hem overgelegde documenten.
In het door [appellant] aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college geen blijk heeft gegeven van een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering, nu geen rechtsregel het college ertoe verplicht om bij de hoorzitting in de bezwaarprocedure aanwezig te zijn. Voorts heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2012 in zaak nr. 201107228/1/A3 terecht overwogen dat het college op grond van het gelijkheidsbeginsel niet gehouden was een fotovergelijking door de IND te laten verrichten, nu de door [appellant] aangehaalde zaak een andere gemeente betreft. Evenmin was het daartoe op grond van de bewijslastverdeling gehouden, nu de bewijslast bij [appellant] ligt.
Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college het verzoek om wijziging van de gegevens in de gba terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
317-697.