ECLI:NL:RVS:2014:2663

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201310443/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de definitieve vaststelling van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 26 september 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 15 september 2012 de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2009 definitief vastgesteld op nihil. Dit besluit werd later door de Belastingdienst bevestigd in een besluit van 21 januari 2013, waarin het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst van het horen in bezwaar mocht afzien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. [appellant] was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen van het horen in bezwaar mocht afzien. De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet in de gelegenheid was gesteld om zijn bezwaren nader toe te lichten, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. Het hoger beroep van [appellant] werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd.

Desondanks besloot de Afdeling om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten. Dit was gebaseerd op de overweging dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd van de kosten van kinderopvang. Hij had weliswaar jaaropgaven en bankafschriften overgelegd, maar deze waren niet voldoende om aan te tonen dat hij recht had op de kinderopvangtoeslag. De Afdeling benadrukte dat er een schriftelijke overeenkomst moest zijn tussen [appellant] en het gastouderbureau, waaruit de kosten en voorwaarden van de opvang duidelijk moesten blijken. Aangezien deze overeenkomst niet voldeed aan de eisen, had [appellant] geen recht op de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 juli 2014, en de Belastingdienst/Toeslagen werd gelast om het griffierecht van [appellant] te vergoeden.

Uitspraak

201310443/1/A2.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 september 2013 in zaak nr. 13/1389 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2009 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 21 januari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 26 september 2013, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 10 oktober 2013, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Een afschrift van het proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, zoals deze luidde ten tijde van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, zoals deze luidde ten tijde van belang, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs,
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52, zoals deze luidde ten tijde van belang, geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. Aan het besluit van 21 januari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] geen stukken heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij kosten van de opvang van zijn twee kinderen heeft gehad. Daarbij heeft de dienst met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van het horen van [appellant] afgezien.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen van het horen in bezwaar heeft mogen afzien.
3.1. Uit artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb vloeit voort dat van het horen in bezwaar kan worden afgezien, indien uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat het ongegrond is en over deze conclusie redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan.
[appellant] heeft een bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden ingediend. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] niet in de gelegenheid gesteld de gronden van het bezwaar aan te vullen. Nu de gronden onbekend waren, kon niet reeds uit het bezwaarschrift zelf aanstonds worden afgeleid dat het kennelijk ongegrond was. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, doet daar niet aan af dat de Belastingdienst/Toeslagen na ontvangst van het bezwaarschrift aan [appellant] het verzoek heeft gedaan een jaaropgave van het gastouderbureau te overleggen en hij daarop niet heeft gereageerd.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 januari 2013 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb vernietigen.
5. De Afdeling ziet evenwel, gelet op het hiernavolgende, aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2) volgt uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko dat degene die voor de toeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
[appellant] heeft in hoger beroep onder meer de jaaropgaven van het gastouderbureau over 2009 en bankafschriften overgelegd. Uit de jaaropgaven blijkt dat de kosten van kinderopvang inclusief bureaukosten in dat jaar € 10.708,00 bedroegen. Voorts blijkt uit de bankafschriften dat [appellant] € 300,00 aan het gastouderbureau en € 6.228,00 aan de gastouder heeft betaald. Gelet hierop heeft hij niet aangetoond dat hij de door hem gestelde kosten van kinderopvang volledig heeft voldaan en komt hij derhalve niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in die kosten.
5.2. Voorts wordt overwogen, zoals de Afdeling eerder heeft gedaan in onder meer de uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr. 201102492/1/H2, dat geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag bestaat, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de opvang vormt. Ingevolge deze bepaling, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een akte van de overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2; www.raadvanstate.nl), dient die overeenkomst in elk geval de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, te bevatten.
[appellant] heeft in hoger beroep twee met het gastouderbureau gesloten overeenkomsten met dagtekening 19 januari 2009 overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen stelt in het verweerschrift terecht dat de te betalen prijs per uur, het aantal uren kinderopvang en de bemiddelingskosten daarin niet zijn vermeld. Dat betekent dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgehad en [appellant] daarom geen aanspraak op een tegemoetkoming kinderopvangtoeslag heeft.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 september 2013 in zaak nr. 13/1389;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 21 januari 2013, kenmerk BOB KOT;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 283,00 (zegge: tweehonderddrieëntachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
686.