ECLI:NL:RVS:2014:2656

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201309933/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college tot oplegging van een last onder bestuursdwang voor sloop van een deel van winkelcentrum 't Loon te Heerlen

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van de Vereniging van Eigenaars Winkelcentrum 't Loon, Q-Park 't Loon B.V. en NSI Winkels B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 september 2013. De rechtbank had de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Heerlen op 5 december 2011 een last onder bestuursdwang had opgelegd voor de sloop van een deel van het winkelcentrum 't Loon. Dit besluit volgde op de ontdekking van scheurvorming in de constructie van het winkelcentrum, wat leidde tot een noodverordening en de sluiting van winkels. De appellanten betoogden dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat er geen gevaar voor de gezondheid en veiligheid zou zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het college terecht had gehandeld, gezien de ernst van de situatie en de risico's van een mogelijke instorting. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de termijn voor het indienen van zienswijzen en de begunstigingstermijn niet onredelijk kort waren. De hoger beroepen zijn ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

201309933/1/A1.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de vereniging Vereniging van Eigenaars Winkelcentrum 't Loon, gevestigd te Maastricht (hierna: de VvE),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Q-Park 't Loon B.V., gevestigd te Maastricht (hierna: Q-Park),
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NSI Winkels B.V., gevestigd te Hoofddorp (hierna: NSI),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 september 2013 in zaken nrs. 12/1483, 12/1484 en 12/1485 in het geding tussen:
VvE,
Q-Park,
NSI
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2011 heeft het college de VvE, Q-Park en NSI gelast door middel van inschakeling van een daartoe gespecialiseerd bedrijf het op de bij het besluit gevoegde tekening aangegeven compartiment van het winkelcentrum 't Loon op het perceel Homerusplein 1 te Heerlen te slopen.
Bij afzonderlijke besluiten van 3 juli 2012 heeft het college de door de VvE, Q-Park en NSI daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2013 heeft de rechtbank de door de VvE, Q-Park en NSI daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de VvE, Q-Park en NSI hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2014, waar de VvE, vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, Q-Park, vertegenwoordigd door mr. S.C. de Lange, advocaat te Rotterdam, en NSI, vertegenwoordigd door F.L.H. Gerards, bijgestaan door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Uland en J.A.L. Devoi, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Eind augustus 2011 heeft Q-Park scheurvorming ontdekt in de kolommen in de garage van winkelcentrum 't Loon en dit aan de gemeente medegedeeld. Er werden op 1 september 2011 reparatiewerkzaamheden uitgevoerd en nadien werden stutten geplaatst. Vervolgens werden regelmatig controles uitgevoerd. Om de spanningen op de kolommen permanent te monitoren werd op 17 november 2011 een continue-bemetingssysteem geplaatst. Op 29 november 2011 werd geconstateerd dat in een gerepareerde kolomkop opnieuw scheuren waren ontstaan en ook scheuren waren ontstaan in het parkeerdek en in de wanden bij één van de boven de garage liggende winkels. Het meetsysteem liet zien dat de spanningen op de kolommen flink was opgelopen en bleef oplopen. De veiligheid van het publiek was niet langer gegarandeerd en besloten werd een gedeelte van het winkelcentrum te ontruimen en 10 winkels te sluiten. Op 1 december 2011 bleek uit de gegevens van het meetsysteem dat de spanningen snel opliepen en de kans op verzakking steeds groter werd. Op 2 december 2011 heeft de burgemeester van Heerlen een noodverordening afgekondigd. Een ieder werd de toegang tot de winkelpanden, de tot het winkelcentrum behorende verkeersruimten en de parkeergarage ontzegd. Dit verbod gold niet voor de bewoners van de woningen gelegen in het winkelcentrum, uitsluitend voor het benutten van de kortste route van de ingang van het winkelcentrum naar de ingang van hun woning en voor het gebruik van de verkeersruimten die tot de betreffende woningen behoorden. Op 3 december 2011 werd de noodverordening gewijzigd. Ook voormelde bewoners mochten het winkelcentrum niet meer betreden. Op 5 december 2011 heeft het college de last onder bestuursdwang opgelegd.
2. Ingevolge artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet inhouden dat voorzieningen, met inbegrip van het slopen van een bouwwerk, gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen.
3. De VvE, Q-Park en NSI betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden. Zij voeren daartoe, onder verwijzing naar het rapport 2012-R10849 van TNO van 1 november 2012 (hierna: het rapport van TNO) en de door de burgemeester ingestelde noodverordening, aan dat ten tijde van opleggen van de last geen sprake was van een gevaar voor de gezondheid en de veiligheid als bedoeld in artikel 5.17 van de Wabo.
3.1. Het college heeft zich, onder verwijzing naar de vooraankondiging van 2 december 2011, in het besluit van 5 december 2011 op het standpunt gesteld dat, gelet op de gang van zaken sinds 29 augustus 2011, sprake is van een daadwerkelijk instortingsgevaar van een gedeelte van het winkelcentrum. Het overige deel van het complex en de directe omgeving kunnen door een dergelijke instorting worden beïnvloed. De constructie gaat ongecontroleerd bezwijken, zodat er een gevaar voor de directe omgeving bestaat. Met het oog op de veiligheid ziet het college de sloopwerkzaamheden als noodzakelijke maar bovenal ook als enige oplossing om de onveilige situatie ter plaats van het winkelcentrum als ook het omliggende terrein te herstellen. Het college heeft daarom op grond van artikel 5.17 van de Wabo de last onder bestuursdwang opgelegd.
In het besluit op bezwaar is vermeld dat aan de hand van elektronische meetresultaten en visuele waarnemingen gebleken was dat de constructieve staat van het winkelcentrum door verschuivingen in de ondergrond vanaf 29 november 2011 aan het verslechteren was. Door de constructeur van de gemeente is geconstateerd dat de sterkte van de constructie van een deel van de parkeergarage en de daarboven liggende winkels niet meer voldeed aan de voorschriften uit het Bouwbesluit 2003. De constructeur en de technisch manager van de VvE hebben dit eveneens geconstateerd. Dat een deel van het winkelcentrum instabiel was geworden, werd bevestigd in de nacht van 2 op 3 december 2011, doordat een kolom volledig losscheurde van het parkeerdek en ongeveer 1,5 m verzakte.
3.2. Gelet op de stukken, waaronder het rapport van TNO en het inspectierapport van de gemeente Heerlen van 14 juni 2012, en het verhandelde ter zitting, is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de constructie van het winkelcentrum niet meer stabiel was en niet langer voldeed aan de eisen van artikel 2.5, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003, zodat het risico bestond dat de constructie zou instorten. De Afdeling wijst in dit verband nog op het rapport van TNO, waarin is geconcludeerd dat het college heeft mogen uitgaan van het meest ongunstige scenario, namelijk een instorting van het onveilige deel van het winkelcentrum.
De Afdeling is voorts van oordeel dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat een ongecontroleerde instorting de veiligheid in de directe omgeving van het winkelcentrum zou aantasten. Daaraan doet niet af, zoals de VvE, Q-Park en NSI stellen, dat door de noodverordening geen mensen in het onveilige gedeelte van het winkelcentrum aanwezig mochten zijn. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het winkelcentrum is gelegen nabij een theater en appartementencomplexen en omringd is door wegen, waaronder een provinciale weg. Een spontane verzakking of instorting zou onvoorziene ernstige gevolgen kunnen hebben voor de omgeving. Het college was derhalve bevoegd krachtens artikel 5.17 van de Wabo de VvE, Q-Park en NSI een last onder bestuursdwang op te leggen tot sloop van het in het besluit van 5 december 2011 aangegeven gedeelte van het winkelcentrum.
Het betoog faalt.
4. De VvE, Q-Park en NSI betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de termijn voor het indienen van zienswijzen te kort was. Zij voeren daartoe aan dat zij onvoldoende tijd hebben gehad om zich te verweren. Zij voeren, mede onder verwijzing naar het rapport van TNO, aan dat geen sprake was van een ernstig gevaarlijke en/of spoedeisende situatie die een dergelijke korte zienswijzentermijn rechtvaardigde.
4.1. Op 2 december 2011 heeft het college de VvE, Q-Park en NSI bericht voornemens te zijn een last onder bestuursdwang op te leggen. Het heeft hun in de gelegenheid gesteld tot uiterlijk maandagochtend 5 december 2011 om 12.00 uur hun zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen. Op 5 december 2011 om 9.00 uur heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waar de VvE, Q-Park en NSI hun zienswijzen naar voren hebben gebracht. Later die dag hebben zij een schriftelijke zienswijze ingediend.
4.2. Uit de stukken blijkt dat de scheurvorming in de parkeergarage reeds in augustus 2011 door Q-Park was ontdekt. Sindsdien zijn verschillende maatregelen in de garage genomen. Op 1 december 2011 bleek uit de gegevens van het meetsysteem dat de spanningen snel opliepen en de kans op verzakking steeds groter werd. Zoals hierover onder 3.2 is overwogen, was de constructie niet meer stabiel en voldeed deze niet langer aan de eisen van het Bouwbesluit 2003. Een ongecontroleerde instorting zou de veiligheid in de directe omgeving van het winkelcentrum aantasten. Gelet op de omstandigheid dat de problemen met de constructie in ieder geval sinds augustus 2011 bij de VvE, Q-Park en NSI bekend waren, tussen hen en de gemeente sindsdien veelvuldig contact is geweest over de te nemen maatregelen en in aanmerking genomen de aard en de omvang van een mogelijke ongecontroleerde instorting, wordt in hetgeen de VvE, Q-Park en NSI aanvoeren, geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door het college gegeven zienswijzentermijn niet onredelijk kort is geweest.
Het betoog faalt.
5. De VvE, Q-Park en NSI betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de begunstigingstermijn te kort was om aan de last te kunnen voldoen. Zij voeren daartoe aan dat ten tijde van het nemen van het besluit geen sprake was van een zodanige spoedeisende situatie dat een zeer korte begunstigingstermijn was gerechtvaardigd.
5.1. Tijdens de hoorzitting op 5 december 2011 hebben de VvE, Q-Park en NSI een sloopplan overgelegd. Het college heeft zich in het besluit van 5 december 2011 op het standpunt gesteld dat alle binnen de termijn mogelijke en voor de veiligheid noodzakelijke onderwerpen daarin beschreven zijn. Bij dat besluit heeft het college de VvE, Q-Park en NSI gelast op 6 december 2011 een aanvang te maken met het slopen van het in het besluit aangegeven gedeelte van het winkelcentrum door het inrichten van het sloopterrein conform het bijgevoegde inrichtingsplan en op 7 december 2011 met de daadwerkelijke sloopwerkzaamheden te starten.
5.2. In het op 5 december 2011 overgelegde sloopplan was een tijdsplanning opgenomen, waaruit bleek dat het mogelijk was aan de lastgeving te voldoen en tijdens de hoorzitting werd duidelijk dat al op 5 in plaats van op 6 december kon worden begonnen met de inrichting van het terrein. Gelet op de in het sloopplan opgenomen tijdsplanning en het feit dat de constructie niet langer voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit 2003 en een ongecontroleerde instorting de veiligheid in de directe omgeving van het winkelcentrum zou aantasten, heeft de rechtbank terecht aanleiding gezien voor het oordeel dat een korte begunstigingstermijn gerechtvaardigd was. Het betoog faalt.
6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
473.