201309425/1/A4.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 september 2013 in zaak nr. 13/3353 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] voor het jaar 2008 herzien, vastgesteld op nihil en een bedrag van € 26.005,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 15 mei 2013, aangevuld bij besluit van 1 juli 2013 (hierna tezamen en in enkelvoud: het besluit van 1 juli 2013), heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door J.L. Bekker en mr. C.L.N.E. Bogaerts, is verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) in werking getreden. De hier van belang zijnde bepalingen zijn gelijkluidend aan die van de Wet kinderopvang (hierna: Wko).
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wko en artikel 1.1a, eerste lid, van de Wkkp is op de Wko onderscheidenlijk de Wkkp de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5 van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko en artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko en artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. Bij brief van 30 juni 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] ten behoeve van de vaststelling van de definitieve kinderopvangtoeslag over 2008, om een overzicht van de daadwerkelijk gemaakte kinderopvangkosten over 2008 gevraagd. In reactie daarop heeft [appellant] een jaaroverzicht van 2008 van het gastouderbureau overgelegd.
Bij besluit van 11 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor [appellant] over 2008 definitief op € 26.005,00 vastgesteld en het te veel ontvangen voorschot van € 4.457,00 teruggevorderd.
Aan het besluit van 23 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij voor het jaar 2008 daadwerkelijk kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, nu hij niet beschikt over kwitanties of andere bewijsstukken van de contante betalingen aan de gastouder.
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 23 maart 2013 artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir ten grondslag gelegd. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen verklaard dat artikel 21 van de Awir aan herziening van de definitief toegekende kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 in de weg staat. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 1 juli 2013 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 21 van de Awir voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal in de zaak voorzien door het besluit van 23 maart 2013 te herroepen, nu artikel 21 van de Awir daaraan in de weg staat. Dit betekent dat het besluit van 11 september 2012 herleeft. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 september 2013 in zaak nr. 13/3353;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 15 mei 2013, aangevuld bij besluit van 1 juli 2013, kenmerk BEZ O BT10;
V. herroept het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 23 maart 2013, kenmerk 1449.10.998.T.08.6.0801;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 283,00 (zegge: tweehonderddrieëntachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
628.