201309064/1/A3.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Katwijk, gemeente Cuijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 september 2013 in zaak nr. 13/3030 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Cuijk.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2012 heeft het college aan de kantoorruimte en het woongedeelte van het pand van [appellant] aan de [locatie] te Katwijk de nummeraanduidingen 22 onderscheidenlijk 22a toegekend.
Bij besluit van 21 maart 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, zij het met omkering van de toegekende nummeraanduidingen.
Bij uitspraak van 6 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Partijen hebben toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, (hierna: de Wns) voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wns, neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de rechtbank, indien zij het beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder l, van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (hierna: Wet bag) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder nummeraanduiding: door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een standplaats of een ligplaats.
Ingevolge deze aanhef en onder q wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder verblijfsobject: kleinste binnen een of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik, die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kent de gemeenteraad nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.
Ingevolge artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad aan het college bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Verordening naamgeving en nummering (adressen) gemeente Cuijk 2010 (hierna: Verordening) wordt onder nummeraanduiding verstaan: door het college als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een standplaats, een ligplaats en een afgebakend terrein dat bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter- en/of cijfercombinatie.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kent het college binnen het grondgebied van de gemeente nummers toe aan verblijfsobjecten.
Ingevolge het tweede lid bepaalt het college de afbakening van verblijfsobjecten.
2. Bij besluit van 21 maart 2013 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het pand van [appellant] twee verblijfsobjecten bevat, te weten een kantoorruimte en een woongedeelte. Daarbij heeft het in aanmerking genomen dat het inpandige kantoor voor bedrijfsmatige doeleinden wordt gebruikt, via een eigen afsluitbare toegang vanaf een erf wordt ontsloten, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is. Nu de kantoorruimte derhalve als verblijfsobject is aan te merken is, gelet op artikel 6, eerste lid, van de Wet bag en artikel 3, tweede lid, van de Verordening, toekenning van een nummeraanduiding aan de kantoorruimte geïndiceerd, aldus het college.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door het college te volgen in diens standpunt, heeft miskend dat de kantoorruimte en het woongedeelte niet afzonderlijk van elkaar onderwerp van goederenrechtelijke handelingen kunnen zijn. Hij wijst hierbij op de dwarsverbindingen tussen de kantoorruimte en het woongedeelte en het feit dat voorzieningen als gas, water, elektriciteit en telefoon worden gedeeld.
Volgens [appellant] heeft de rechtbank voorts miskend dat de toekenning van een afzonderlijke nummeraanduiding aan de kantoorruimte in strijd is met het doel van de Wet bag en dat het college het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door ondanks de uitvoerige correspondentie vanaf de bouw van het pand begin 2011 tot zijn verhuizing naar het pand in medio 2012 niet eerder te wijzen op de mogelijke gevolgen van de Wet bag voor de nummeraanduiding van het pand.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het woongedeelte en de kantoorruimte van het pand functioneel zelfstandig zijn, nu deze afzonderlijk van elkaar als woning en kantoor kunnen worden gebruikt. Daaraan doet niet af dat de kantoorruimte vanuit het woongedeelte bereikbaar is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 26 juni 2013 in zaak nr. 201210350/1/A3), doet de omstandigheid dat verscheidene voorzieningen zowel voor het woongedeelte als voor de kantoorruimte worden gebruikt evenmin af aan de functionele zelfstandigheid daarvan en maakt dat niet dat goederenrechtelijke rechtshandelingen zijn uitgesloten. Ook de praktische uitvoerbaarheid is niet relevant bij de beoordeling of een eenheid onderwerp zou kunnen zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat de kantoorruimte juridisch gezien onderwerp zou kunnen zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen. Nu de rechtbank terecht het college is gevolgd in diens standpunt dat de kantoorruimte een verblijfsobject is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder q, van de Wet bag, had het college gelet op de dwingende formulering van artikel 6, eerste lid, van de Wet bag en artikel 3, tweede lid, van de Verordening geen andere mogelijkheid dan zonder nadere belangenafweging aan deze ruimte een nummeraanduiding toe te kennen. Reeds gelet hierop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het betoog dat het toekennen van de nummeraanduiding in strijd is met het doel van de Wet bag faalt. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank evenzeer terecht geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college onrechtmatig heeft gehandeld door [appellant] niet eerder op de mogelijke gevolgen van de Wet bag voor de nummeraanduiding van het pand te wijzen, ook al was het college eerder op de hoogte van de omstandigheid dat [appellant] in het pand tevens een kantoorruimte zou laten bouwen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor zover [appellant] verzoekt om schadevergoeding in verband met de wijziging van de nummeraanduiding van zijn kantoor, overweegt de Afdeling dat hiervoor reeds geen grond bestaat ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, nu het hoger beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
434-805.