ECLI:NL:RVS:2014:2636

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201309244/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 augustus 2013. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 11 september 2012 de eerder vastgestelde kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2008 herzien en vastgesteld op nihil, en het reeds betaalde bedrag van € 10.230,00 teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van [appellant] gegrond verklaard voor de kinderopvangtoeslag over 2008, maar het besluit van 7 december 2012 voor het overige in stand gelaten. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld, specifiek voor de kinderopvangtoeslag over 2009.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 juni 2014. [appellant] betoogde dat de Belastingdienst ten onrechte het voorschot over 2009 op nihil heeft gesteld, en dat hij kosten heeft gemaakt voor kinderopvang die hij contant aan de gastouder heeft betaald. Hij overhandigde kwitanties en bankafschriften ter ondersteuning van zijn stelling. De Belastingdienst/Toeslagen stelde echter dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd voor de gemaakte kosten.

De Afdeling overwoog dat volgens de wet degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad. [appellant] had niet kunnen verklaren waarom hij met de gastouders had afgesproken om maandelijks een bepaald bedrag te betalen en kon ook niet het totale bedrag van de jaaropgave verantwoorden. De rechtbank had het besluit van de Belastingdienst dan ook terecht in stand gelaten. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201309244/1/A4.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 augustus 2013 in zaak nr. 13/391 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 11 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de eerder vastgestelde kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2008 en de berekening van het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 herzien, deze vastgesteld op nihil en het over het jaar 2008 reeds betaalde bedrag van € 10.230,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 7 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen voornoemde besluiten gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 december 2012 vernietigd voor zover het de kinderopvangtoeslag over 2008 betreft, het besluit van 11 september 2012 inzake de kinderopvangtoeslag over 2008 herroepen en het besluit van 7 december 2012 voor het overige in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld, voor zover het de kinderopvangtoeslag over 2009 betreft.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. F. Ergec, advocaat te Bergen op Zoom, en G. Gunes, tolk, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door J.L. Bekker en mr. C.L.N.E. Bogaerts, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) in werking getreden. De hier van belang zijnde bepalingen zijn gelijkluidend aan die van de Wet kinderopvang (hierna: Wko).
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wko en artikel 1.1a, eerste lid, van de Wkkp is op de Wko onderscheidenlijk de Wkkp de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5 van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko en artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko en artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 van de Wko en artikel 1.52 van de Wkkp geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een gastouderbureau en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (vanaf 1 augustus 2010: Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; hierna: Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. Aan het besluit van 7 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat de door [appellant] overgelegde overeenkomst op meerdere punten niet voldoet aan artikel 52 van de Wko. Voorts is met de overgelegde stukken niet aangetoond dat er kosten voor kinderopvang zijn gemaakt als bedoeld in de Wko, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte het voorschot over 2009 herzien op nihil heeft gesteld. Hij betoogt in dit verband dat hij kosten heeft gemaakt voor kinderopvang en dat hij de gastouder contant heeft uitbetaald. Hij verwijst naar de door hem in bezwaar overgelegde kwitanties. Ook worden de door [appellant] gemaakte kosten volgens hem ondersteund door de door hem overgelegde bankafschriften waaruit geldopnames blijken.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201110472/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
Volgens de door [appellant] overgelegde jaaropgaaf is door hem in het jaar 2009 per kind 2239 uur kinderopvang afgenomen. Volgens deze jaaropgave heeft [appellant], naast bureaukosten, € 23.317,40 aan kosten voor kinderopvang gehad. [appellant] stelt de gastouders contant € 1.886,80 verspreid over vier vaste data in de maand te hebben betaald. Daarvan heeft [appellant] kwitanties overgelegd. Voor het jaar 2009 betekent dit dat twaalf maal € 1.886,80 is betaald, hetgeen neer komt op een bedrag van € 22.641,60. Ter zitting heeft de Belastingsdienst/Toeslagen onweersproken gesteld dat dit bedrag overeenkomt met de door [appellant] ontvangen kinderopvangtoeslag. [appellant] heeft hiermee niet het totale bedrag van de jaaropgave verantwoord. Hij kon ter zitting niet verklaren waarom hij met de gastouders had afgesproken om maandelijks € 1.886,80 te betalen en hij had evenmin een sluitende verklaring voor de verantwoording van de resterende € 675,00. [appellant] stelde ter zitting dat hij een restaurant runt en geen tijd heeft om alle contante betalingen en de overzichten van het gastouderbureau gedetailleerd bij te houden, dan wel te controleren. Gelet op het vorenstaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij de gestelde kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. De rechtbank heeft het besluit van 7 december 2012 dan ook terecht, zij het op andere gronden, in stand gelaten.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem overgelegde overeenkomst niet voldoet aan de in artikel 52 Wko, gelezen in samenhang met artikel 11 van de Regeling gestelde eisen, behoeft, gelet op hetgeen onder 3.1 is overwogen, geen bespreking.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
628.