ECLI:NL:RVS:2014:2622

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201307934/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2013, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 2 november 2011 herzien het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag 2009 en stelde dit op nihil, waarbij teveel betaalde voorschotten werden teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij in 2009 daadwerkelijk kosten voor kinderopvang had gemaakt.

Tijdens de zitting op 11 juni 2014, waar [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat mr. S.V. Hendriksen, werd het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen verdedigd door J.L. Bekker en mr. C.L.N.E. Bogaerts. [appellant] betoogde dat de rechtbank had miskend dat hij de kosten van kinderopvang had aangetoond door middel van contante betalingen en schenkingen, ondersteund door een verklaring van de gastouder. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de wet geen eisen stelt aan de wijze van betaling, maar dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd om zijn aanspraak op de toeslag te onderbouwen.

De Afdeling bevestigde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had geoordeeld dat [appellant] niet had aangetoond dat hij de kosten voor kinderopvang daadwerkelijk had gemaakt. De enkele verwijzing naar andere zaken leidde niet tot een ander oordeel, omdat deze niet als gelijke gevallen konden worden aangemerkt. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201307934/1/A4.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2013 in zaak nr. 12/5589 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag 2009 herzien en op nihil gesteld en de teveel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 6 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen onder meer het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.V. Hendriksen, advocaat te Leiden, [gemachigden], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door J.L. Bekker en mr. C.L.N.E. Bogaerts, beiden werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5 van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan het besluit op bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2009 daadwerkelijk kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2009 de door hem opgegeven kosten van kinderopvang via Kids2Oma heeft gemaakt. Daartoe voert hij aan dat de betalingen van de eigen bijdrage van het jaar 2009 contant zijn verricht dan wel zijn geschonken. Dit blijkt volgens hem uit de door hem overgelegde verklaring van de gastouder. Volgens hem verplicht de wet geen girale of bankbetalingen en heeft de rechtbank miskend dat hij de schenkingen door middel van een getuigenverklaring heeft bewezen. Voorts betoogt [appellant] dat er verschillende zaken over kinderopvangtoeslag en Kids2Oma van andere vraagouders bij de rechtbank Den Haag aanhangig zijn gemaakt die wel tot een voor die vraagouders positieve uitkomst hebben geleid. Volgens [appellant] zijn deze zaken nagenoeg identiek aan zijn zaak, zodat ook om die reden zijn beroep gegrond had moeten worden verklaard.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 7 november 2012 in zaak nr. 201111045/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 19 december 2012 in zaak nr. 201201769/1/A2 en 5 juni 2013 in zaak nr. 201205528/1/A2), staat artikel 5, eerste lid, van de Wko niet in de weg aan een schenking door de gastouder ter grootte van de eigen bijdrage. Voorts is in de uitspraak van 5 juni 2013 overwogen dat doel en strekking van de regeling tot het toekennen van kinderopvangtoeslag zich ertegen verzetten dat bij verrekening van de schenking met de eigen bijdrage aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat, nu door de wetgever is bedoeld dat, om voor toeslag in aanmerking te kunnen komen, de kosten van de opvang daadwerkelijk door de vraagouder moeten zijn gedragen.
3.2. [appellant] heeft in beroep een verklaring van zijn gastouder overgelegd, waarin staat vermeld dat de gastouder in 2009 van [appellant] maandelijks een bedrag van € 205,00 heeft ontvangen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een dergelijke verklaring van contante betalingen slechts kan dienen als bewijs voor de gemaakte kosten indien de verklaring wordt ondersteund met andere bescheiden zoals een bankafschrift waaruit met de betalingen corresponderende geldopnamen blijken in combinatie met kwitanties. [appellant] heeft bankafschriften, noch kwitanties overgelegd die overeenstemmen met de in de verklaring genoemde bedragen. Aan de verklaring heeft de rechtbank dan ook terecht niet de betekenis gehecht die [appellant] daaraan wenste te zien.
Voor zover [appellant] betoogt dat het bedrag aan kosten voor kinderopvang is verrekend met een schenking van de gastouder, wordt overwogen dat dit bedrag, gelet op de onder 3.1 aangehaalde jurisprudentie van de Afdeling, niet kan worden aangemerkt als daadwerkelijk door [appellant] gedragen kosten van opvang.
Nu [appellant] niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk de gestelde kosten heeft gemaakt voor de kinderopvang, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag terecht heeft herzien en op nihil heeft gesteld. De enkele verwijzing naar beroepen van andere vraagouders leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat [appellant] daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gaat om gelijke gevallen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
628.