ECLI:NL:RVS:2014:2607

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201306236/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vermelding specialisatie ‘tolk in strafzaken’ in register beëdigde tolken en vertalers

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om vermelding van de specialisatie ‘tolk in strafzaken’ in het register beëdigde tolken en vertalers ongegrond heeft verklaard. De minister van Veiligheid en Justitie had op 30 juli 2012 het verzoek van [appellant] om deze vermelding afgewezen, omdat hij niet had aangetoond over de vereiste competenties te beschikken. De rechtbank bevestigde dit standpunt in haar uitspraak van 14 juni 2013.

Tijdens de zitting op 26 mei 2014 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat. De minister werd vertegenwoordigd door twee medewerkers van de Raad voor Rechtsbijstand. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet over voldoende kennis van het Iraakse strafrecht beschikte en dat hij niet had aangetoond dat hij minimaal 50 uren ervaring als tolk in strafzaken had. De rechtbank had volgens hem ten onrechte geen rekening gehouden met de door hem overgelegde bewijsstukken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellant] niet had aangetoond over de vereiste competenties te beschikken. De rechtbank had de minister gevolgd in zijn standpunt dat de door [appellant] overgelegde stukken onvoldoende gespecificeerd waren. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201306236/1/A3.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 juni 2013 in zaak nr. 13/680 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2012 heeft de minister het verzoek van [appellant] om vermelding van de specialisatie ‘tolk in strafzaken’ bij zijn inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) als tolk Nederlands - Koerdisch (Sorani), afgewezen.
Bij besluit van 4 januari 2013 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. L.A.G. Peterinck en mr. D.E.S. Tomeij, beiden werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad), zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers. Het register bevat ten aanzien van iedere ingeschreven tolk of vertaler in elk geval de volgende gegevens:
a. de personalia;
b. de aanduiding of betrokkene tolk of vertaler is;
c. de bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen waarin de tolk of vertaler zijn werkzaamheden verricht; en
d. de overige specifieke bekwaamheden waarvan de tolk of vertaler vermelding in het register wenselijk acht.
Namens de minister heeft de Raad voor de beoordeling van verzoeken om vermelding van overige specifieke bekwaamheden in het register beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het Besluit specialisatie (Stcrt. 2012, nr. 12134) en het Besluit aanwijzen specialisatie (Stcrt. 2012, nr. 12136).
Volgens artikel 1 van het Besluit specialisatie worden onder de overige specifieke bekwaamheden, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv, verstaan: bekwaamheden in aanvulling op de competenties genoemd in artikel 3 van de Wbtv en zoals aangewezen bij het Besluit aanwijzen specialisatie. Deze bekwaamheden worden aangeduid als ‘specialisatie’.
Volgens artikel 2 kan een beëdigde tolk of beëdigde vertaler, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c en d, van de Wbtv, een verzoek tot het vermelden van een specialisatie in het register indienen.
Volgens artikel 6 zijn de voorwaarden en daarmee vereiste competenties voor het vermelden van een specialisatie neergelegd in het Besluit aanwijzen specialisatie en de bijlagen daarbij.
Volgens artikel 1 van het Besluit aanwijzen specialisatie worden de specialisaties die op verzoek in het register kunnen worden vermeld, aangewezen en neergelegd in de bijlagen bij dit besluit.
Volgens artikel 1 van de bijlage ‘Tolk in strafzaken’ wordt als specialisatie aangewezen de bekwaamheid ‘tolk in strafzaken’.
Volgens artikel 2 (hierna: artikel 2 van de bijlage) kan de specialisatie ‘tolk in strafzaken’ in het register worden vermeld indien, in aanvulling op de voor inschrijving in het register vereiste competenties, wordt aangetoond dat over de volgende competenties wordt beschikt:
a. kennis van het materieel strafrecht en het strafprocesrecht van het land waarin de brontaal de standaardtaal is;
b. kennis van het materieel strafrecht en het strafprocesrecht van het land waarin de doeltaal de standaardtaal is;
c. tolkvaardigheid in strafzaken;
d. minimaal 50 uren ervaring als tolk in strafzaken.
2. [appellant] is op 15 maart 2012 in het register ingeschreven als tolk Nederlands - Koerdisch (Sorani). Op 22 juni 2012 heeft hij de minister verzocht om vermelding in het register van de specialisatie ‘tolk in strafzaken’. In het besluit van 4 januari 2013 heeft de minister zijn standpunt dat [appellant] van geen van de in artikel 2 van de bijlage genoemde competenties heeft aangetoond dat hij daarover beschikt en derhalve niet in aanmerking komt voor de vermelding van de specialisatie ‘tolk in strafzaken’, gehandhaafd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte een eigen oordeel heeft gegeven over de vraag of hij over voldoende kennis van het Iraakse materieel strafrecht en het strafprocesrecht beschikt. In het besluit van 4 januari 2013 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat aan het door hem overgelegde getuigschrift van een in 2005-2006 in Irak gevolgde cursus geen betekenis kan worden gehecht, nu hij geen vertaling daarvan heeft overgelegd. [appellant] heeft in beroep betoogd dat de minister aldus heeft miskend dat hij tijdens de hoorzitting in bezwaar een vertaling heeft overgelegd. De rechtbank is ten onrechte aan dit betoog voorbij gegaan en is vervolgens zelfstandig tot het oordeel gekomen dat uit de vertaling van het getuigschrift niet volgt dat hij over de in artikel 2, onder b, van de bijlage vermelde competentie beschikt, aldus [appellant].
3.1. Voor zover [appellant] klaagt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat de minister in het besluit van 4 januari 2013 heeft miskend dat hij wel degelijk een vertaling had overgelegd, wordt overwogen dat die klacht terecht is voorgedragen. Dit noopt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak op grond van het navolgende. Blijkens de vertaling van het getuigschrift heeft [appellant] van medio december 2005 tot medio februari 2006 een cursus over het Iraakse strafrecht gevolgd en deze cursus met goed gevolg afgerond. In het verweerschrift bij de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaring niet kan worden afgeleid dat [appellant] over de vereiste kennis van het Iraakse materieel strafrecht en het strafprocesrecht op het vereiste niveau beschikt. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de minister in dat standpunt kan worden gevolgd, nu de verklaring geen inzicht biedt in de aard en het niveau van de cursus en [appellant] derhalve niet heeft aangetoond over de desbetreffende competentie te beschikken. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank aldus geen zelfstandige beoordeling verricht, maar het door de minister alsnog ingenomen standpunt getoetst. In de omstandigheid dat de minister dit standpunt eerst in beroep heeft ingenomen, heeft de rechtbank niet ten onrechte geen aanleiding gezien om het besluit van 4 januari 2013 in zoverre te vernietigen. Daartoe is van belang dat ingevolge artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht de rechter een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, in stand kan laten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Niet is gebleken dat zulks het geval is, nu [appellant] ter zitting bij de rechtbank de gelegenheid heeft gehad om te reageren op het alsnog door de minister ingenomen standpunt.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat het oordeel van de rechtbank dat hij niet heeft aangetoond dat hij minimaal 50 uren ervaring als tolk in strafzaken heeft, onbegrijpelijk is gelet op de drie ordners met werkopdrachten en facturen voor gewerkte uren die hij tijdens de zitting aan de rechtbank heeft getoond.
4.1. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] overgelegde stukken ter staving van zijn werkervaring als tolk in strafzaken onvoldoende gespecificeerd zijn naar omvang en talencombinatie. [appellant] heeft weliswaar aangetoond dat hij ruime ervaring heeft als tolk in strafzaken, maar met de door hem overgelegde stukken heeft hij niet aangetoond tenminste 50 uren ervaring te hebben opgedaan specifiek in de taalcombinatie Nederlands - Koerdisch (Sorani). In de meeste stukken is slechts in algemene zin het Koerdisch, zonder nadere specificatie, als taal vermeld of is een andere variant dan het Sorani vermeld. Voorts kan niet uit alle stukken waarin wel de juiste taalcombinatie is vermeld, genoegzaam het aantal werkuren worden afgeleid. De rechtbank is derhalve terecht de minister gevolgd in diens standpunt dat [appellant] niet heeft aangetoond over de in artikel 2, onder d, van de bijlage vermelde competentie te beschikken.
Het betoog faalt.
5. Uit het voorgaande volgt reeds dat [appellant] van twee van de vier in artikel 2 van de bijlage vermelde competenties niet heeft aangetoond daarover te beschikken. Hetgeen hij verder heeft betoogd kan reeds daarom niet leiden tot de door hem gewenste vermelding in het register, zodat die overige betogen geen bespreking meer behoeven.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
434-773.