ECLI:NL:RVS:2014:2604

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201305387/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot herstel kadastrale grensweergave

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die hun verzoek tot herstel van de weergave van de grens tussen hun perceel en dat van belanghebbenden op de kadastrale kaart heeft afgewezen. De bewaarder van het kadaster had op 31 juli 2012 het verzoek van appellanten tot herstel afgewezen, waarna appellanten bezwaar maakten. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 26 april 2013. Appellanten stelden dat de bewaarder niet had moeten afwijzen, omdat de grens volgens hen in het verlengde van de gemeenschappelijke spouwmuur zou moeten lopen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 juni 2014 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel appellanten als de bewaarder en belanghebbenden aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De Afdeling overwoog dat de bewaarder op basis van de Kadasterwet verantwoordelijk is voor het bijwerken van de basisregistratie kadaster en dat de gegevens in deze registratie authentiek zijn. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de aanwijs van de grens op 20 augustus 2007 eensluidend was en dat de bewaarder niet gehouden was om de aannemer bij de aanwijs uit te nodigen.

De Afdeling concludeerde dat appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stellingen dat de aanwijs niet correct was uitgevoerd. De rechtbank had terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de bewaarder het verzoek om herstel ten onrechte had afgewezen. Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201305387/1/A3.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Ten Boer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 april 2013 in zaak nr. 12/1231 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de bewaarder van het kadaster en de openbare registers.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2012 heeft de bewaarder een verzoek van [appellanten] tot herstel van de weergave van het verloop van de grens tussen hun perceel en het aangrenzende perceel van [belanghebbenden] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [belanghebbende]) op de kadastrale kaart van de basisadministratie kadaster afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2012 heeft de bewaarder het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De bewaarder heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2014, waar [appellanten], bijgestaan door mr. R.P. Doting, advocaat te Groningen, vergezeld van [gemachtigde], en de bewaarder, vertegenwoordigd door mr. M.I. Mollee-ten Hoor, werkzaam bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delftzijl, ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Kadasterwet is de bewaarder, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, belast met het bijwerken van de basisregistratie kadaster.
Ingevolge artikel 7f, tweede lid, zijn onverminderd artikel 48, vierde lid, de in de basisregistratie kadaster opgenomen gegevens, bedoeld in artikel 48, tweede lid, onderdelen a tot en met d, en derde lid, onderdelen a tot en met c, authentieke gegevens.
Ingevolge artikel 7t, eerste lid, kan een belanghebbende, indien hij gerede twijfel heeft omtrent de juistheid van een in de basisregistratie kadaster opgenomen gegeven dat krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt, onder opgaaf van redenen aan de Dienst een verzoek tot herstel van dat gegeven in de basisregistratie kadaster doen.
Ingevolge artikel 48, derde lid, bevat de basisregistratie kadaster de landelijke kadastrale kaart. Die kaart is toegankelijk door middel van een coördinaat in het net van coördinaatpunten, bedoeld in artikel 52, of door middel van de kadastrale aanduiding van een perceel. De landelijke kadastrale kaart bevat:
a. de afbeelding van de kadastrale grenzen van een perceel, weergegeven in het net van coördinaatpunten, bedoeld in artikel 52;
(…).
Ingevolge artikel 53 vindt bijwerking plaats als bijhouding, dan wel als vernieuwing.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, onder b, vindt bijhouding, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, plaats op grond van een wijziging als bedoeld in artikel 7n of 7t.
Ingevolge artikel 57, eerste lid, doet de Dienst, indien een meting noodzakelijk is ten behoeve van de bijhouding, van het voornemen daartoe mededeling aan de personen die volgens de bij de Dienst bekende gegevens als eigenaar, beperkt gerechtigde, met uitzondering van evenwel de hypotheekhouders en de rechthebbenden op erfdienstbaarheden zo die er zijn, of anderszins bij de bijhouding belanghebbenden zijn. De mededeling houdt in elk geval in de dag en het uur waarop de aanwijzing die de grondslag vormt voor de meting, zal plaatsvinden.
Ingevolge het derde lid verschaffen de in het eerste lid bedoelde belanghebbenden, indien naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar nodig door aanwijzing ter plaatse, de door deze ambtenaar voor de bijhouding benodigde inlichtingen.
Ingevolge het vierde lid maakt de ambtenaar een relaas van zijn bevindingen, dat mede de door de meting verkregen gegevens bevat.
Ingevolge het vijfde lid vindt de bijhouding mede op grondslag van het relaas van bevindingen plaats indien het eerste tot en met vierde lid toepassing hebben gevonden.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, wordt, ingeval de bijhouding waartoe een ingeschreven stuk aanleiding geeft, met betrekking tot een gehandhaafd perceel dan wel een nieuw gevormd perceel is voltooid en heeft geleid tot wijziging of aanvulling van de in de basisregistratie kadaster vermeld staande gegevens betreffende de eigenaar of beperkt gerechtigden, de kadastrale aanduiding dan wel de grootte van de onroerende zaak waarop het ingeschreven feit betrekking heeft, het resultaat van die bijhouding aan belanghebbenden door toezending of uitreiking bekendgemaakt.
2. [appellanten] zijn op 30 december 2005 eigenaren van het perceel aan de [locatie 1] in Ten Boer geworden. Op 6 juli 2006 is de helft van een twee-onder-één kap woning op dat perceel aan hen opgeleverd.
[belanghebbende] is eigenaar van het naastgelegen perceel met de andere helft van de twee-onder-één kapwoning aan de [locatie 2]. [belanghebbende] heeft een uitbouw aan zijn woning laten realiseren die de erfgrens, zoals aangeduid op de situatieschets bij de koop-/aannemingsovereenkomst en de akte van levering van [appellanten], aan de zijde van het perceel van [appellanten] overschrijdt.
Op 20 augustus 2007 heeft voor de bepaling van de kadastrale erfgrens een aanwijs plaatsgevonden. Volgens een door de landmeter opgemaakt relaas van bevindingen was de aanwijs door de betrokken buren eensluidend. Naar aanleiding van de aanwijs heeft de meting van de grens op 27 september 2007 plaatsgevonden en is op 2 november 2007 het kadastrale perceel gevormd. Op de kadastrale kaart is in verband daarmee de grens tussen het perceel van [appellanten] en dat van [belanghebbende] in het verlengde van de zijmuur van de uitbouw van [belanghebbende] weergegeven.
3. Bij brief van 27 juli 2012 hebben [appellanten] verzocht om herstel van de weergave op de kadastrale kaart van de basisadministratie kadaster van het verloop van de grens tussen hun perceel en dat van [belanghebbende], omdat die grens volgens hen in het verlengde van het hart van de gemeenschappelijke spouwmuur tussen hun woning en die van [belanghebbende] behoort te lopen.
De bewaarder heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van dat verzoek ten grondslag gelegd dat de grens op 20 augustus 2007 door alle aanwezige belanghebbenden eensluidend is aangewezen. Nu de oppervlakteberekening van het perceel van [appellanten] overeenkomt met de in hun koopakte vermelde oppervlakte, zijn er geen fouten gemaakt in de berekening, aldus de bewaarder.
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat de bewaarder niet gehouden was om de aannemer bij de aanwijs uit te nodigen, heeft miskend dat in de leveringsakte van hun perceel is vermeld dat de erfgrenzen door en voor rekening van de aannemer worden uitgezet en dat de aannemer als verkoper van het perceel bij uitsluiting bevoegd was om de grens aan te wijzen. Zij betogen subsidiair dat de rechtbank, door te overwegen dat de aannemer geen belanghebbende is omdat hij ten tijde van de aanwijs geen eigenaar of beperkt gerechtigde was en na de oplevering geen bemoeienis meer had met de percelen, heeft miskend dat dit ook geldt voor de gemeente, terwijl de gemeente wel bij de aanwijs vertegenwoordigd was.
4.1. Artikel 57, eerste lid, van de Kadasterwet biedt geen grond voor het oordeel dat de Dienst gehouden was om de aannemer in kennis te stellen van het voornemen van de aanwijs op 20 augustus 2007. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de aannemer geen eigenaar of beperkt gerechtigde van het perceel, en ook overigens geen belanghebbende bij de bijhouding was. Dat in de leveringsakte van het perceel staat vermeld dat de erfgrenzen door en voor rekening van de verkoper worden uitgezet, maakt hem geen belanghebbende bij de bijhouding door de bewaarder. Het vorenstaande laat overigens onverlet dat [appellanten] bij de landmeter hadden kunnen melden dat het inwinnen van inlichtingen bij de aannemer gewenst was. Dat hebben zij niet gedaan. Voor zover [appellanten] stellen dat de gemeente geen belanghebbende bij de bijhouding was, wat daar ook van zij, en dat de gemeente niettemin bij de aanwijs vertegenwoordigd was, laat dat onverlet dat de Dienst niet gehouden was om de aannemer in kennis te stellen van het voornemen van de aanwijs. Overigens is gesteld noch gebleken dat de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de gemeente enige invloed heeft gehad op de uitkomst van de aanwijs.
Het betoog faalt.
5. [appellanten] bestrijden voorts de overweging van de rechtbank dat de aanwijs eensluidend heeft plaatsgevonden. Zij voeren aan dat de landmeter de grens reeds voorafgaand aan de aanwijs in onderling overleg met de gemeente heeft bepaald. Zij wijzen verder naar verklaringen van buurtbewoners dat bij de bepaling van de grenzen van hun eigen percelen geen daadwerkelijke aanwijs heeft plaatsgevonden.
Zij betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat de bewaarder het verzoek om herstel ten onrechte heeft afgewezen, nu de gemeente weliswaar bij de aanwijs was vertegenwoordigd, maar geen kennis had van de tussen hen en de aannemer gemaakte afspraak over het verloop van de grens. Voorts stellen zij dat de landmeter de schutting, die ten tijde van de aanwijs de percelen scheidde, ten onrechte niet op het relaas heeft ingetekend en ten onrechte geen kennis heeft genomen van de akte van levering, waarin een erfdienstbaarheid is opgenomen voor de zijmuur van de uitbouw van [belanghebbende] en waarin staat vermeld dat de grenzen voor rekening van de aannemer worden uitgezet.
[appellanten] voeren verder aan dat zij destijds over het juiste verloop van de grens hebben gedwaald als gevolg van de stelling van de landmeter dat de grens overal op dezelfde wijze wordt vastgesteld. Zij stellen door het gedrag en de houding van de landmeter te zijn overdonderd, te meer nu [appellant B] enkele dagen voor de aanwijs had vernomen ernstig ziek te zijn.
5.1. Het aan de bijwerking ten grondslag gelegde relaas van bevindingen van 20 augustus 2007 is opgesteld door een landmeter, zijnde een met de meting belaste ambtenaar in de zin van artikel 57, derde en vierde lid, van de Kadasterwet. Volgens het relaas hebben alle verschenen belanghebbenden, waaronder [appellanten], de grens eensluidend aangewezen. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit relaas. De stellingen van [appellanten] over het gedrag en de houding van de landmeter bieden daartoe onvoldoende grond. Naar aanleiding van het beroep van [appellanten] op de ernstige ziekte van [appellant B] overweegt de Afdeling dat het destijds op hun weg lag om de Dienst te verzoeken het bezoek van de landmeter uit te stellen, dan wel tijdens de aanwijs op hun situatie te wijzen en om extra bedenktijd te vragen indien zij zich toen niet in staat achtten de grens op een aanvaardbare manier aan te wijzen. Dat hebben zij niet gedaan. Voor zover [appellanten] aanvoeren dat de landmeter ten onrechte geen kennis heeft genomen van de akte van levering, de situatieschets en de ligging van de schutting, lag het in de rede dat zij de landmeter hierop destijds hadden gewezen. Uitgaande van een eensluidende aanwijs door de betrokken buren was de landmeter niet gehouden zich hiervan uit eigen beweging te vergewissen.
Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd over een tussen de gemeente en de landmeter voorafgaand aan de aanwijs gevoerd overleg, biedt geen grond voor het oordeel dat de bewaarder het relaas ten onrechte aan de bijwerking ten grondslag heeft gelegd. Dat voorafgaand aan de aanwijs een overleg heeft plaatsgevonden, wat daar ook van zij, laat onverlet dat de aanwijs nadien eensluidend heeft plaatsgevonden. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd over de aanwezigheid van de gemeente bij de aanwijs, laat ook onverlet dat alle belanghebbenden, waaronder zijzelf, de grens eensluidend hebben aangewezen. De verklaringen van de buurtbewoners kunnen niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat die verklaringen slechts zien op de aanwijs van hun eigen percelen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de bewaarder het verzoek om herstel ten onrechte heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
6. [appellanten] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het in de rede had gelegen dat zij bezwaar hadden gemaakt tegen de meting, heeft miskend dat zij geen bezwaar konden maken, omdat zij geen kennisgeving van de bijhouding van het kadaster hebben ontvangen waaruit blijkt hoe de erfgrenzen zijn ingetekend.
6.1. Indien er al van zou moeten worden uitgegaan dat de bewaarder ten onrechte heeft nagelaten een kennisgeving van de bijhouding aan [appellanten] toe te zenden, ten gevolge waarvan hun de mogelijkheid zou zijn onthouden om bezwaar tegen het resultaat van de bijwerking te maken, zijn zij hierdoor niet in hun belangen geschaad. Daartoe is redengevend dat zij op grond van artikel 7t, eerste lid, van de Kadasterwet het onderhavige verzoek tot herstel hebben ingediend, bij de beoordeling waarvan hetzelfde materiële toetsingskader geldt als in een eventuele bezwaarprocedure tegen de bijwerking.
Het betoog faalt derhalve.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en dr. M.W.C. Feteris en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
344.