201311343/1/R2.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Rheden,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Rheden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied, witte vlekken" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2014, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen, en de raad, vertegenwoordigd door D.J.L.J. van Dun, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord [belanghebbende A] en [belanghebbende B], bijgestaan door mr. C. Lubben.
Overwegingen
1. [appellanten] betogen dat de raad ten onrechte heeft geweigerd in het plan de bestemming van de gronden behorende tot hun boomkwekerij aan de [locatie 1] te Rheden in overeenstemming te brengen met hetgeen voortvloeit uit de uitspraken van de Afdeling van 22 december 2010 in zaak nr. 200908372/1/R2 en van 29 februari 2012 in zaak nr. 201107216/1/R2, voor zover het betreft de aanduiding "spuitvrije zone". Voorts betogen zij dat de raad ten onrechte heeft geweigerd in het plan een ruimtelijke afweging te maken inzake een woonbestemming voor het perceel [locatie 2] te Rheden.
2. De raad stelt zich op het standpunt dat een belangrijke relatie bestaat tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Omdat ten tijde van de vaststelling van het plan nog onvoldoende onderzoek was gedaan naar de mogelijkheid een woonbestemming voor het perceel [locatie 2] te realiseren met inachtneming van de belangen van [appellanten] om op de gronden, die behoren bij hun perceel [locatie 1], bestrijdingsmiddelen te mogen gebruiken, zijn de percelen buiten het plan gelaten en zal een separaat bestemmingsplan voor deze percelen worden vastgesteld.
3. De Afdeling stelt voorop dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Niet gebleken is dat een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat tussen het plangebied en de percelen [locatie 1] en [locatie 2] dat de raad deze percelen niet in redelijkheid buiten de planbegrenzing heeft kunnen laten. Verder wijst de Afdeling op overwegingen 2.14 en 2.15 van de uitspraak van 22 december 2010 en met name op overweging 2.4.1 van de uitspraak van 29 februari 2012, waaruit volgt dat de raad aan de hand van de naar voren gekomen feiten en omstandigheden, de belangen van Aalberts bij een woonbestemming op het perceel [locatie 2] enerzijds en de belangen van [appellanten] bij de mogelijkheid om op de gronden die behoren bij hun perceel [locatie 1] bestrijdingsmiddelen te mogen gebruiken anderzijds tegen elkaar dient af te wegen.
Mede gelet op het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog uit te voeren noodzakelijke nadere onderzoek naar de mogelijkheid van een woonbestemming op het perceel [locatie 2] in relatie tot de gronden die behoren bij de boomkwekerij aan de [locatie 1], heeft de raad de betrokken percelen in redelijkheid uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening buiten de begrenzingen van het plan kunnen laten. Daarbij is in aanmerking genomen dat de raad zonder het noodzakelijke nadere onderzoek de integrale ruimtelijke afweging die bij de vaststelling van een bestemmingsplan behoort plaats te vinden, in redelijkheid niet kon maken. Het enkele feit dat de raad een deel van de zienswijzen van [appellanten] tegen het ontwerp van het plan gegrond heeft verklaard in die zin dat op dat moment nog onvoldoende duidelijk was in hoeverre de woonfunctie op het perceel [locatie 2] de bedrijfsontwikkeling van de boomkwekerij op de gronden behorende bij het perceel [locatie 1] zou kunnen belemmeren, betekent niet dat de raad bij de vaststelling van het plan deze percelen binnen de begrenzing van het plan had moeten opnemen.
De betogen falen. Gelet hierop behoeft het betoog van de raad dat artikel 8:69a van de Awb aan de vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat geen bespreking.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
12-815.