201305562/1/R1.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vogelwerkgroep Midden-Kennemerland en de stichting Stichting Platform Ons Strand, beide gevestigd te Castricum,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Castricum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Strandgebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2013, waar Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand, vertegenwoordigd door mr. C.C. de Brauw, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door ing. R. van den Haak, werkzaam bij de gemeente, en P.J.H. van der Linden, werkzaam bij Els en Linde, zijn verschenen. Voorts is daar het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, vertegenwoordigd door drs. M.D. Alles en mr. D. Westerwal, beiden werkzaam bij de provincie, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting stukken in het geding gebracht.
De raad heeft na de zitting en sluiting van het onderzoek een nader stuk overgelegd. De Afdeling heeft hierop met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek heropend en het nadere stuk in de procedure betrokken.
Vereniging Vogelwerkgroep, Stichting Platform Ons Strand en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 19 juni 2014, waar Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand, vertegenwoordigd door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door ing. R. van den Haak, werkzaam bij de gemeente, en P.J.H. van der Linden, werkzaam bij Els en Linde, zijn verschenen. Voorts is daar het college, vertegenwoordigd door A.A. Smit en mr. D. Westerwal, beiden werkzaam bij de provincie, als partij gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in een actualisatie van het planologische regime voor het strand bij Castricum en het gedeelte van de Noordzee dat binnen de gemeentegrenzen valt. Het plan heeft een overwegend conserverend karakter, maar voorziet tevens in een aantal nieuwe ontwikkelingen.
Inhoudelijk
3. Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand richten zich tegen het plan, voor zover de jaarrond exploitatie van vier strandpaviljoens, extra strandhuisjes ten opzichte van het vorige plan en overnachtingsmogelijkheden in strandhuisjes zijn toegestaan. Zij vrezen, vanwege de extra bouw- en gebruiksmogelijkheden die het plan ten opzichte van het vorige plan biedt, voor negatieve effecten op met name het habitattype "grijze duinen" en de soorten nauwe korfslak, gevlekte witsnuitlibel, tapuit, paapje en andere (broed)vogelsoorten in het Natura 2000-gebied "Noordhollands Duinreservaat" (hierna: het Natura 2000-gebied). Zij betogen dat niet kan worden uitgegaan van de conclusie in de onderzoeken "Voortoets strandgebied Castricum" van Grontmij van 28 februari 2013 en "Verstorings- en verslechteringstoets Bestemmingsplan strandgebied" van Els&Linde van februari 2013 dat op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan op zichzelf of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied. In dit verband voeren zij aan dat de onderzoeken niet volledig zijn en dat op basis van onjuiste aannames conclusies zijn getrokken. Zij wijzen er bijvoorbeeld op dat de effecten van het plan ten onrechte niet zijn beoordeeld wat betreft de complementaire doelen die zijn gesteld voor de soorten tapuit en paapje. Verder betogen zij dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de potentiële effecten van de toename van de recreatiedruk op de habitattypen in de duinen. Ook voeren zij aan dat de aanname dat de recreatiedruk als gevolg van het plan nauwelijks zal toenemen en de aanname dat de toename van de stikstofdepositie marginaal is, onvoldoende zijn onderbouwd. Het voorgaande in aanmerking genomen achten Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand op basis van de verrichte onderzoeken de conclusie niet gerechtvaardigd dat het plan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied, met zekerheid de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied niet kan verslechteren en geen significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Volgens hen is in strijd met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) geen passende beoordeling gemaakt.
3.1. Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand betogen verder dat in het plan - anders dan in het onderzoek "Verstorings- en verslechteringstoets Bestemmingsplan strandgebied" is geadviseerd - ten onrechte geen verbod is opgenomen om tijdens het broedseizoen te bouwen, niet is geregeld dat het duingebied tijdens het broedseizoen moet worden afgesloten en evenmin regels zijn opgenomen die zien op het minimaliseren van lichtverstoring. Zij betogen dat het plan aldus niet garandeert dat schade aan de natuur wordt voorkomen.
3.2. Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied. Dit gebied is opgenomen in de bij beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 vastgestelde lijst van communautair belang als bedoeld in de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) (hierna: de Habitatrichtlijn). Voor dit gebied heeft een ontwerpbesluit tot aanwijzing als speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn ter inzage gelegen.
3.3. Aan het strand is de bestemming "Recreatie - Strand" toegekend. Op twee locaties staat het plan - ten opzichte van het vorige bestemmingsplan - in totaal 33 nieuwe strandhuisjes toe. Daartoe is, evenals aan de bestaande locaties voor strandhuisjes, een bouwvlak toegekend met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - strandhuis 1", "specifieke vorm van recreatie - strandhuis 2" of "specifieke vorm van recreatie - strandhuis 3". Verder is ter plaatse van vier strandpaviljoens voorzien in de aanduiding "specifieke vorm van recreatie -horeca jaarrond exploitatie".
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Strand" aangewezen gronden bestemd voor:
a. dagrecreatie;
[…];
c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - strandhuis 1", specifieke vorm van recreatie - strandhuis 2" en "specifieke vorm van recreatie - strandhuis 3" voor seizoensgebonden verblijfsrecreatie in strandhuisjes;
[…].
Ingevolge lid 5.2.1, mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. gebouwen in de vorm van strandpaviljoens, strandhuisjes, verenigingsgebouwen, een medische hulppost, sanitaire voorzieningen en technische ruimte;
[…];
c. jaarrond strandpaviljoens uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - horeca jaarrond exploitatie";
d. strandhuisjes uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van recreatie - strandhuis 1", specifieke vorm van recreatie - strandhuis 2" en "specifieke vorm van recreatie - strandhuis 3";
[…].
3.4. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, onder a, van de Nbw 1998 houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.
3.5. In de plantoelichting staat dat onderzoek is gedaan naar de effecten van het plan op de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in Natura 2000-gebied. Hiertoe zijn de toets "Voortoets strandgebied Castricum" van Grontmij van 28 februari 2013 en de toets "Verstorings- en verslechteringstoets Bestemmingsplan strandgebied" van Els & Linde van februari 2013 opgesteld.
In de toets "Verstorings- en verslechteringstoets Bestemmingsplan strandgebied" zijn de (instandhoudings)doelstellingen voor het Natura 2000-gebied genoemd. Dit betreft de habitattypen witte duinen (H2120), grijze duinen (H2130), duinheide met kraaihei (H2140), duinheide met struikhei (H2150), duindoornstruwelen (H2160), kruipwilgstruwelen (H2170), duinbossen (H2180), vochtige duinvalleien (H2190), blauwgraslanden (H6410), galigaanmoerassen (H7210) en de soort nauwe korfslak (H1014). Het rapport gaat voorts in op de soorten gevlekte witsnuitlibel, tapuit en paapje. Vervolgens wordt het project beschreven en zijn de effecten daarvan beoordeeld in het licht van de (instandhoudings)doelstellingen.
In de toets "Voortoets strandgebied Castricum" en de toets "Verstorings- en verslechteringstoets Bestemmingsplan strandgebied" is geconcludeerd dat het plan, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor het Natura 2000-gebied, met zekerheid de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied niet kan verslechteren en geen significant verstorend effect kan hebben op de soorten in het Natura 2000-gebied. Vermeld is dat deze conclusie ook geldt als rekening wordt gehouden met andere plannen en projecten in de directe omgeving waarover besluitvorming heeft plaatsgevonden, zodat voor het plan geen passende beoordeling hoeft te worden gemaakt.
3.6. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat niet kan worden uitgegaan van de conclusie in de toets "Voortoets strandgebied Castricum" van Grontmij van 28 februari 2013 en de toets "Verstorings- en verslechteringstoets Bestemmingsplan strandgebied" van Els&Linde van februari 2013 dat op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan op zichzelf of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied. Voor zover Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand betogen dat de verrichte natuurtoetsen niet toereikend zijn wat betreft de gevolgen van het plan voor de vogelsoorten paapje en tapuit, overweegt de Afdeling dat voor de beoordeling of het plan effecten heeft moet worden gekeken naar de soorten en typen waarvoor het gebied op de lijst van gebieden van communautair belang is geplaatst. Dit betreft niet de doelen voor de vogelsoorten tapuit en paapje die de minister volgens het ontwerpaanwijzingsbesluit voornemens is op grond van artikel 10a, lid 3, Nbw 1998 aan het aanwijzingsbesluit te verbinden. Bij de beantwoording van de vraag of de raad met of zonder passende beoordeling het plan kon vaststellen komt aan deze doelen die in het ontwerpaanwijzingsbesluit zijn opgenomen, maar waarvoor het gebied niet is aangemeld bij de Europese Commissie en waarvoor het gebied ook niet op de lijst van gebieden van communautair belang is geplaatst, geen betekenis toe.
Voorts overweegt de Afdeling dat Van der Linden, de opsteller van de toets "Verstorings- en verslechteringstoets Bestemmingsplan strandgebied" ter zitting heeft toegelicht dat in de toets geen potentiële effecten op de habitattypen in de duinen zijn genoemd, omdat deze effecten er niet zullen zijn. Overstuiving - hetgeen schadelijk is voor het habitattype grijze duinen - zal zich volgens Van der Linden niet voordoen. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat deze toelichting onjuist is. Dit volgt niet uit de door Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand naar voren gebrachte omstandigheid dat het hoogheemraadschap onderzoekt wat de gevolgen zijn voor de veiligheid van de zeewering van het jaarrond openstellen van vier strandpaviljoens. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de aanname in de toets "Verstorings- en verslechteringstoets Bestemmingsplan strandgebied" dat de recreatiedruk nauwelijks zal toenemen als gevolg van 33 extra strandhuisjes en vier strandpaviljoens die jaarrond kunnen worden geëxploiteerd, niet kan worden gevolgd of onvoldoende is onderbouwd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking de onweersproken verklaring van de raad ter zitting dat de oppervlakte en het aantal bouwlagen van de vier als zodanig bestemde strandpaviljoens gelijk blijft, zodat de toename van de inhoud ervan niet zal leiden tot een toename van bezoekers. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat het aantal strandpaviljoens met één paviljoen wordt verminderd ten opzichte van de bestaande situatie. Tevens is van belang de toelichting van de raad dat strandhuisjes weliswaar recreanten trekken, maar dat de 33 extra strandhuisjes een zeer beperkt aandeel hebben in de totale recreatiedruk die voornamelijk wordt bepaald door de aanwezigheid van het strand en strandpaviljoens in combinatie met de weersverwachting. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding deze toelichting voor onjuist te houden. De raad erkent dat de toename van de overnachtingen in strandhuisjes en de jaarrondexploitatie van strandpaviljoens leiden tot een vergroting van de noodzaak tot ruimteverwarming in de verschillende gebouwen. De jaarrondexploitatie zal volgens hem ook leiden tot een lichte toename van verkeersbewegingen buiten het strandseizoen. De raad stelt dat geen goede methode voor het berekenen van de emissie van individuele huishoudens en paviljoens voorhanden is, maar dat de toename van de overnachtingen in strandhuisjes en de jaarrondexploitatie van strandpaviljoens - rekening houdend met de gangbare opvattingen over de emissie die woningen en vergelijkbare objecten veroorzaken - geen verhoging van de depositie van stikstofoxiden tot gevolg heeft die enige invloed kan hebben op de instandhoudingsdoelstellingen voor de habitattypen. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd evenmin aanleiding deze toelichting voor onjuist te houden.
3.7. De Afdeling overweegt voorts dat in de toets "Voortoets strandgebied Castricum" en de toets "Verstorings- en verslechteringstoets Bestemmingsplan strandgebied" is geconcludeerd dat geen ontheffing krachtens de Flora- en faunawet nodig is. In eerstgenoemde toets is daarbij in aanmerking genomen dat bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen kunnen plaatsvinden. Voor zover Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand vrezen dat toch bouwwerkzaamheden in het broedseizoen zullen plaatsvinden, overweegt de Afdeling dat in artikel 11 van de Flora- en faunawet een verbod is opgenomen om nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. De raad heeft geen aanleiding hoeven zien om in het plan op dit punt een nadere regeling op te nemen, nu bij overtreding van voornoemd verbod handhavend kan worden opgetreden. Voorts volgt uit de toets "Verstorings- en verslechteringstoets Bestemmingsplan strandgebied" niet dat het plan ertoe noopt om het duingebied tijdens het broedseizoen af te sluiten. Reeds hierom faalt het betoog dat het verrichte onderzoek aanleiding geeft terzake regelgeving in het plan op te nemen, nog daargelaten de onweersproken verklaring van de raad ter zitting dat het broedgebied op te ruime afstand ligt van de locatie op het strand waar de strandhuisjes worden opgebouwd. Verder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in aanvulling op de beperkingen in de artikelen 5, lid 5.2.5, aanhef en onder e en g, van de planregels, die gelden voor het realiseren van verlichting, geen nadere regeling hoefde te worden opgenomen om lichtverstoring te voorkomen. Daarbij is van belang dat in de toets "Verstorings- en verslechteringstoets Bestemmingsplan strandgebied" staat dat er geen lichtuitstraling is van de strandpaviljoens en de strandhuisjes naar de duinen en dat op het strand zelf - behalve bij Strand 10 met een ligging buiten het plangebied - door de drukke recreatie geen beschermde dieren voorkomen die negatieve effecten kunnen ondervinden van verlichting bij de strandpaviljoens en de strandhuisjes. Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand hebben niet aannemelijk gemaakt dat de planregeling ontoereikend is.
3.8. In het betoog dat niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en het betoog dat cumulatieve effecten van andere projecten en/of plannen in het gebied onvoldoende integraal zijn meegenomen in de onderzoeken ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de onderzoeken "Voortoets strandgebied Castricum" van Grontmij van 28 februari 2013 en "Verstorings- en verslechteringstoets Bestemmingsplan strandgebied" van Els&Linde zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat de raad zich bij de vaststelling van het plan niet daarop heeft mogen baseren. Hiertoe wordt overwogen dat de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt in de onderzoeken zijn bezien. Ditzelfde geldt voor de cumulatieve effecten van andere projecten en/of plannen. Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand hebben niet aannemelijk gemaakt dat de onderzoeken op dit punt niet toereikend zijn.
4. Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand betogen dat ten onrechte een beoordeling van de financiële risico’s van het plan ontbreekt. Zij achten dit noodzakelijk vanwege het risico van planschade en vanwege de kosten die gepaard zullen gaan met de nodige maatregelen om schade aan het Natura 2000-gebied te voorkomen.
4.1. In de plantoelichting staat dat de kosten van het plan door de initiatiefnemers en de gemeente worden gedragen, zodat de financiële uitvoerbaarheid is verzekerd. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd - gelet op hetgeen eerder in deze uitspraak is overwogen - geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het plan dusdanige kosten met zich brengt dat dit niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van tien jaar. Het betoog faalt.
5. De raad stelt dat de bezwaren van Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand wat betreft de gestelde strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS) buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat deze bezwaren eerst in de beroepsfase zijn aangevoerd.
5.1. De Afdeling overweegt dat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden geen rechtsregel eraan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.
6. Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand achten de toegekende bestemming "Recreatie - Strand" in strijd met het verbod in artikel 19, eerste lid, van de PRVS.
Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand achten de toegekende bestemming verder in strijd met het verbod in artikel 14, van de PRVS.
6.1. Ingevolge artikel 1, lid 38, van de PRVS wordt verstaan onder verstedelijking: alle functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover deze het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan in het landelijk gebied niet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in artikel 1 van deze verordening, anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikel 12 en 13 van deze verordening.
Ingevolge het tweede lid, kan een bestemmingsplan, in afwijking van het eerste lid, voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13, indien:
a. de noodzaak van verstedelijking als bedoeld in het eerste lid is aangetoond;
b. is aangetoond dat de beoogde verstedelijking niet door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen Bestaand Bebouwd Gebied kan worden gerealiseerd en;
c. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, voldoet een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in landelijk gebied aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie ten aanzien van:
a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
d. de historische structuurlijnen;
e. cultuurhistorische objecten.
Ingevolge het tweede lid, geeft de toelichting aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:
a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
b. de ordeningsprincipes van het landschap;
c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
Ingevolge het derde lid, wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling door het college van gedeputeerde staten om advies gevraagd in het kader van de bestemmingsplanprocedure als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, geldt voor de gronden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan, als Ecologische hoofdstructuur en als Ecologische Verbindingszone dat:
a. een bestemmingsplan de gronden als ‘natuur’ bestemt, indien de natuurfunctie reeds is gerealiseerd;
b. een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid bevat die bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders een bestemming wijzigen in een natuurbestemming;
c. een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofstructuur en de Ecologische Verbindingszone significant aantasten;
d. een bestemmingsplan het bepaalde in artikel 15 in acht neemt.
Ingevolge het zesde lid, kan het college van gedeputeerde staten, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de begrenzing van de EHS of de Ecologische Verbindingszone wijzigen:
a. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of de planologische inpassing van de EHS of de Ecologische Verbindingszone;
[…].
Ingevolge het zevende lid, is een wijziging als bedoeld in het zesde lid mogelijk voor zover:
a. de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en de Ecologische Verbindingszone worden behouden, en
b. de oppervlakte van de EHS ten minste gelijk blijft.
6.2. Zoals het college ter zitting heeft bevestigd, voorziet het plan in nieuwe verstedelijking en uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de PRVS. Dit betreft de bouwmogelijkheden voor 33 extra seizoensgebonden strandhuisjes en uitbreiding van een strandpaviljoen. De Afdeling acht - anders dan Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand betogen - voldoende gemotiveerd waarom het voorliggende bestemmingsplan in afwijking van het verbod in artikel 14, eerste lid, van de PRVS en gelet op het bepaalde in artikel 14, tweede lid, kan voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking. Hiertoe heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorziet in een beperkte toename van verstedelijking ten opzichte van de bestaande verstedelijking, deze beperkte toename noodzakelijkerwijs op het strand dient te worden gesitueerd en dat deze leidt tot een verbetering van de ruimtelijke uitstraling. Het college heeft ter zitting aangegeven dat hij deze visie - mede gelet op het bepaalde in artikel 15, van de PRVS - onderschrijft. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan desondanks is vastgesteld in strijd met artikel 14, van de PRVS.
6.3. De raad stelt verder dat alle ontwikkelingen waarin het plan voorziet, zijn gesitueerd op het strand en buiten de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS), zodat met het verbod in artikel 19, eerste lid, van de PRVS geen rekening hoefde te worden gehouden. De Afdeling overweegt dat vast is komen te staan dat dit standpunt blijkens voornoemd kaartmateriaal en de digitale verbeelding ervan, zoals deze voorhanden waren ten tijde van het bestreden besluit, onjuist is. Het strand is op dat kaartmateriaal gesitueerd in de EHS, zodat de raad met het verbod in artikel 19, eerste lid, van de PRVS ten onrechte geen rekening heeft gehouden. De omstandigheid dat het college ter zitting heeft verklaard dat niet is bedoeld het strandgebied deel te laten uitmaken van de EHS, leidt - nu kaart 4 en de digitale verbeelding ervan op zichzelf duidelijk zijn - niet tot een ander oordeel.
6.4. Gelet op het voorgaande is het besluit in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 19, eerste lid, van de PRVS. Het beroep van Vereniging Vogelwerkgroep en Stichting Platform Ons Strand is gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - Strand" dient te worden vernietigd.
6.5. De Afdeling ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. In dit verband wordt als volgt overwogen.
6.6. Vaststaat dat de ontwikkelingen op het strand waar het plan in voorziet, niet langer in de EHS zijn gesitueerd. Dit is het gevolg van de bij besluit van 17 december 2013 gewijzigde begrenzing van de EHS. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking de verklaring van het college ter zitting dat de bestemming "Recreatie - Strand" niet is toegekend aan gronden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied en dat voor de gewijzigde begrenzing van de EHS is aangesloten bij de aanwijzing als Natura 2000-gebied. Uitgaande van de digitale verbeelding van de gewijzigde begrenzing wordt geen aanleiding gezien aan de juistheid van deze toelichting van het college te twijfelen. Gelet hierop is het plandeel met de bestemming "Recreatie - Strand" niet langer in strijd met artikel 19, eerste lid, van de PRVS.
Met betrekking tot het betoog dat het wijzigingsbesluit van het college van 17 december 2013 buiten toepassing moet worden gelaten, omdat dat besluit is genomen in strijd met artikel 19, zesde en zevende lid, van de PRVS, wordt als volgt overwogen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het besluit van 17 december 2013 is genomen, met de bedoeling dat voor gebied dat niet van ecologisch belang is - dat wil zeggen alle stranden in Noord-Holland met uitzondering van het strand bij Texel - niet langer de kwalificatie als EHS wordt gecontinueerd. Dit komt volgens het college de duidelijkheid en ook de samenhang als bedoeld in artikel 19, zesde lid, aanhef en onder a, van de PRVS ten goede. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding deze toelichting voor onjuist te houden. Het college heeft ter zitting verder aangegeven dat rekening is gehouden met artikel 19, zevende lid, van de PRVS. Het college heeft in het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen toegelicht dat als gevolg van het besluit van 17 december 2013 de wezenlijke kenmerken en de waarden van de EHS in ieder geval behouden blijven, juist omdat gebied zonder ecologisch belang - dat wil zeggen: gebied waarvoor geen beheerafspraken gelden - zijn geschrapt en daarvoor in de plaats gebied met ecologische belang is toegevoegd. Het college heeft voorts verklaard dat de oppervlakte van de EHS door het besluit van 17 december 2013 in beperkte mate is toegenomen. De Afdeling is van oordeel dat aldus aan de voorwaarden in artikel 19, zevende lid, van de PRVS is voldaan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het wijzigingsbesluit van 17 december 2013 buiten toepassing te laten.
Proceskosten
7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Castricum van 25 april 2013, voor zover betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - Strand";
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Castricum tot vergoeding van bij de vereniging Vogelwerkgroep Midden-Kennemerland en de stichting Stichting Platform Ons Strand in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1507,40 (zegge: vijftienhonderdzeven euro en veertig cent), waarvan € 1461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Castricum aan de vereniging Vogelwerkgroep Midden-Kennemerland en de stichting Stichting Platform Ons Strand het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
646.