201309948/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 september 2013 in zaak nr. 11/3152 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds).
Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2011 heeft het Faunafonds het verzoek van [appellante] om een tegemoetkoming in schade aan percelen blijvend grasland afgewezen voor zover die is aangericht door kolganzen en grauwe ganzen.
Bij besluit van 16 november 2011 heeft het Faunafonds het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [maat A], vergezeld van [jachthouder] op de percelen van [appellante], en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. K. Habets en W. Remijnse, beiden werkzaam in dienst van het Faunafonds, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Volgens artikel 7, derde lid, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (zoals gepubliceerd in Stcrt. 2002, 69 en, voor zover hier van belang, laatstelijk is gewijzigd op 11 mei 2011; hierna: de Regeling) kan een tegemoetkoming in de schade, veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid en onderdeel a en b van de Ffw, waarvoor ingevolge artikel 68 van de Ffw een ontheffing kan worden verleend, slechts worden toegekend indien:
a. de ontheffing op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door de betreffende provincie is geweigerd;
b. de ontheffing is verleend en er ondanks dat daarvan naar het oordeel van het bestuur op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.
Volgens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, wordt geen tegemoetkoming verleend indien de schade is aangericht door een beschermde inheems diersoort, die krachtens artikel 65 van de Ffw bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als diersoort die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanricht en voor het verjagen en doden van die schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt.
2. [appellante] heeft het Faunafonds op 15 februari 2011 onder meer verzocht om een tegemoetkoming in schade aan percelen blijvend grasland die is aangericht door kolganzen en grauwe ganzen. [appellante] heeft deze schade op 11 februari 2011 geconstateerd.
3. Aan het bij besluit van 16 november 2011 gehandhaafde besluit van 20 juli 2011 heeft het Faunafonds het volgende ten grondslag gelegd. Voor het verjagen van grauwe ganzen en kolganzen geldt een vrijstelling als bedoeld in artikel 9 van de Regeling, zodat in beginsel geen aanspraak bestaat op een tegemoetkoming. Nu de in provincie Fryslân geldende vrijstelling is geclausuleerd, wordt voor de toets of op de juiste wijze van die vrijstelling gebruik is gemaakt de Regeling analoog toegepast. Uit artikel 7, derde lid, van de Regels volgt dat [appellante] adequaat gebruik moet maken van de vrijstelling. Om te kunnen spreken van adequaat gebruik dient meerdere keren per week gebruik te zijn gemaakt van de vrijstelling, waarbij per verjaagactie enkele exemplaren van de schadeveroorzakende diersoorten indien mogelijk zijn gedood. Tevens kan dit inhouden dat bij grote percelen of veel schadeveroorzakende dieren gebruik moet worden gemaakt van meerdere jagers. Indien de schade zich voortzet dient gedurende de periode dat de schade zich voortzet eveneens minstens twee tot drie maal per week gebruik te worden gemaakt van de vrijstelling. Nu [appellante] in de periode na 11 februari 2011 minder dan één keer per week daarvan gebruik heeft gemaakt is aan het vereiste van een adequaat gebruik als bovenbedoeld niet voldaan.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Faunafonds zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] niet adequaat gebruik heeft gemaakt van de provinciale vrijstelling. Volgens [appellante] jagen [jachthouder] en drie andere combinanten gelijktijdig op meerdere percelen in dezelfde polder, om de ganzen zo effectief mogelijk te verjagen. Uit het door haar overgelegde overzicht blijkt dat in een klein gebied intensief is gejaagd, steeds daar waar ganzen waren, aldus [appellante].
4.1. Zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 24 december 2013 in zaak nr. 201211009/1/A3, komt het Faunafonds ingevolge artikel 84, eerste lid, van de Ffw beoordelingsruimte toe. Ter invulling daarvan heeft het de Regeling vastgesteld. De bestuursrechter moet de beoordeling door het Faunafonds of op adequate wijze gebruik is gemaakt van een provinciale vrijstelling terughoudend toetsen. Het standpunt van het Faunafonds dat adequaat gebruik van een vrijstelling inhoudt dat minstens twee- tot driemaal per week verjaging met ondersteunend afschot moet plaatsvinden en een grondgebruiker alleen dan voor een tegemoetkoming in de faunaschade in aanmerking komt indien hij de meest vergaande maatregel, te weten afschot van enkele exemplaren van de schadeveroorzakende diersoort, heeft ingezet als maatregel om de schade te voorkomen en te beperken, is niet onredelijk. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat het Faunafonds van de grondgebruiker kan vergen dat hij zelf al het mogelijke dat in redelijkheid van hem kan worden verwacht moet hebben ondernomen om schade zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Niet in geschil is dat in de periode van belang op de percelen van [appellante] niet ten minste twee tot drie maal per week gebruik is gemaakt van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling bedoelde vrijstelling. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het Faunafonds zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat [appellante] niet al het mogelijke heeft gedaan om gewasschade te voorkomen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
17-735.