201309513/1/A1.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 september 2013 in zaak nr. 13/1196 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, thans de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2012 heeft het CBR geweigerd een verklaring van geschiktheid te registreren ten behoeve van [appellant] voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B, B+E, C, C+E, D en D+E.
Bij besluit van 10 januari 2013 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 19 oktober 2012 met aanvullende motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 5 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.L.M. Fleuren, advocaat te Apeldoorn, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 101, eerste lid, aanhef en onder a, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, voor zover thans van belang, registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling), voor zover deze luidde ten tijde van belang, wordt onder groep 1 verstaan: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën A, B en B + E.
Ingevolge die aanhef en onder b, wordt onder groep 2 verstaan: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën C, C1, C+E, C1+E, D, D1, D+E en D1+E.
Ingevolge artikel 2 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij de Regeling behorende bijlage.
In paragraaf 5.2 "Diabetes Mellitus" van de bijlage bij de Regeling is in 5.2.1, voor zover van belang, bepaald dat voor alle vormen van diabetes mellitus geldt dat personen bij wie plotseling en onverwacht bewustzijnsdaling of bewustzijnsverlies door hypoglycemie (‘unawareness’) optreedt ongeschikt zijn voor alle rijbewijscategorieën. Iemand kan weer geschikt worden verklaard als de waarschuwingssignalen weer aanwezig zijn en het zelfzorggedrag door een diabetesdeskundige als adequaat wordt ingeschat.
In paragraaf 5.2.3 "Diabetes mellitus met middelen die hypoglycemieën kunnen veroorzaken", onder a, is voor groep 1, voor zover thans van belang, bepaald dat personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die hypoglycemieën kunnen veroorzaken en die de hypoglycemieën goed voelen aankomen, in staat zijn hiermee adequaat om te gaan en geregeld worden gecontroleerd door een diabetesdeskundige, op basis van een aantekening van de keurend arts kunnen worden goedgekeurd voor een termijn van maximaal vijf jaar.
Voor groep 2 is, onder b, voor zover thans van belang, bepaald dat personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die hypoglycemieën kunnen veroorzaken, geschikt kunnen worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2, indien zij:
1o in het afgelopen jaar geen ernstige hypoglycemie hebben gehad;
2o op de hoogte zijn van de risico’s van een hypoglycemie;
3o hypoglycemieën goed voelen aankomen en in staat zijn daarmee adequaat om te gaan;
4o minstens tweemaal per dag en op relevante momenten tijdens het besturen aan zelfcontrole doen door middel van een bloedglucosetest, en
5o geen ernstige diabetische complicatie hebben.
Bij iedere aanvraag is een onderzoek door een internist vereist en ten minste iedere vijf jaar is een rapport van een oogarts vereist. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.
1.1. Niet in geschil is dat [appellant] lijdt aan diabetes mellitus met hypoglycemie unawareness zodat hij hypoglycemieën zonder hulpmiddelen zelf niet voelt aankomen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank primair heeft miskend dat het CBR hem geschikt had moeten verklaren voor het besturen bij alle rijbewijscategorieën, en dat zij subsidiair heeft miskend dat het CBR hem in ieder geval geschikt had moeten verklaren voor het besturen bij rijbewijscategorieën B en BE. Hij voert daartoe aan dat sinds hij een glucosesensor in combinatie met een insulinepomp gebruikt bij hem geen plotselinge en onverwachte bewustzijnsdaling of bewustzijnsverlies meer voorkomt. Hij wijst in dat kader op de adviezen van 4 en 11 oktober 2012 van dr. J.D. Banga, internist bij het ziekenhuis Gelderse Vallei, de brief van 14 februari 2013 van dr. Th. van Bemmel, internist bij het ziekenhuis Gelderse Vallei, aan hem en een pompuitlezing en laboratoriumuitslagen van 23 mei 2014. De regelgeving dat een automobilist hypoglycemieën zelf goed moet voelen aankomen zonder gebruik van hulpmiddelen is gebaseerd op verouderde medische inzichten, aldus [appellant]. In dat verband voert hij aan dat de wijziging van de Regeling in verband met aanpassing van de geschiktheidseisen bij syncope en wegraking van onbewezen origine, gepubliceerd in de Staatscourant van 5 maart 2014 (Stcrt. 2014, nr. 6282), analoog moet worden toegepast in de onderhavige zaak. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het CBR een belangenafweging had moeten uitvoeren waarbij het een zwaarder gewicht aan zijn belangen had moeten toekennen, nu hij vrachtwagenchauffeur is, dan aan de verkeersveiligheid.
2.1. In zijn advies van 4 oktober 2012 heeft Banga zich op het standpunt gesteld dat [appellant] sinds het gebruik van de glucosesensor in 2011 geen hypoglycemieën en complicaties meer heeft gehad. Hij stelt zich op het standpunt dat er geen belemmeringen zijn om voor de periode van vijf jaar [appellant] geschikt te verklaren voor het besturen bij alle rijbewijscategorieën. Naar aanleiding van een brief van het CBR heeft Banga in een nader advies van 11 oktober 2012 zich op het standpunt gesteld dat [appellant] weliswaar hypoglycemie unawareness heeft, maar dat dit probleem is verholpen, nu hij door het gebruik van een glucosesensor in combinatie met een insulinepomp, geen hypoglycemieën meer heeft gehad. Banga stelt zich daarnaast wel op het standpunt dat [appellant] strikt genomen niet voor geschiktheidsverklaringen in aanmerking komt, gelet op de eisen in paragraaf 5.2.3 van de bijlage bij de Regeling.
Van Bemmel heeft in zijn brief van 14 februari 2013 aan [appellant] geschreven dat met de hulp van de glucosesensor geen ernstige hypoglycemieën bij hem zijn opgetreden. Van Bemmel stelt zich op het standpunt dat gelet op zijn afhankelijkheid van de glucosesensor het beroepsmatig besturen van een motorvoertuig minder lijkt aangewezen. Als de sensor om welke reden dan ook niet functioneert, dan kan [appellant] niet zomaar een nieuwe sensor plaatsen, aldus Van Bemmel. Niet beroepsmatig en incidenteel besturen van een motorvoertuig lijkt hem medisch niet onverantwoord.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 20 juni 2007 in zaak nr. 200608543/1) staat het de bestuursrechter niet vrij te treden in de billijkheid van de regelgeving en is het de taak van de wetgever om te beoordelen of veranderende medische inzichten tot aanpassing van de regelgeving moeten leiden. Dat met de wijziging van de Regeling minder mensen zullen worden afgekeurd en de periode van ongeschiktheid korter zal zijn, zoals in de toelichting is vermeld, maakt, anders dan [appellant] betoogt, niet dat de wijziging analoog moet worden toegepast in dit geval. De wetgever heeft de Regeling ook niet ten aanzien van diabetes mellitus met hypoglycemie unawareness gewijzigd, zodat voor een verklaring van geschiktheid is vereist dat [appellant] zonder hulpmiddelen hypoglycemieën voelt aankomen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat nu sprake is van imperatieve wettelijke voorschriften waarbij aan het CBR geen ruimte is gelaten om per geval rekening te houden met de individuele belangen van de aanvrager, het CBR - ondanks de gedeeltelijk positieve medische adviezen - geen andere mogelijkheid had dan de verklaring van geschiktheid voor een rijbewijs te weigeren.
De betogen falen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
357-761.