ECLI:NL:RVS:2014:2521

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
201308832/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en verplichting tot deelname aan alcoholslotprogramma na weigering ademonderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 6 augustus 2013 zijn beroep tegen een besluit van het CBR ongegrond verklaarde. Het CBR had op 16 november 2012 het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard en hem verplicht deel te nemen aan een alcoholslotprogramma (asp) na een melding van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost. Deze melding volgde op een controle waarbij [appellant] onder invloed van alcohol leek te zijn en niet meewerkte aan een ademonderzoek. De rechtbank oordeelde dat het CBR zich terecht op het proces-verbaal van de politie had gebaseerd, waarin de omstandigheden van de controle waren vastgelegd.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR ten onrechte zijn rijbewijs ongeldig heeft verklaard en hem verplicht heeft deel te nemen aan het asp. Hij stelt dat hij niet heeft geweigerd mee te werken aan het ademonderzoek en dat hij niet ter ontnuchtering was ingesloten, maar vanwege verdenking van diefstal. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling overweegt dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, tenzij er tegenbewijs is dat dit ondermijnt. De enkele stelling van [appellant] is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201308832/1/A1.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 augustus 2013 in zaak nr. 13/1360 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2012 heeft het CBR het aan [appellant] afgegeven rijbewijs ongeldig verklaard en hem verplicht aan een alcoholslotprogramma (hierna: asp) deel te nemen.
Bij besluit van 8 februari 2013 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 6 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.B.M. Pessers, advocaat te Tilburg, en het CBR, vertegenwoordigd door J.A. Launspach, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw), is het een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Ingevolge artikel 130, eerste lid, doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer over de rijvaardigheid, dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, beschikt, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot oplegging van een asp.
Ingevolge het derde lid worden bij ministeriële regeling nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
Ingevolge artikel 132b, eerste lid, legt het CBR in de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, bedoelde gevallen, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, bij het in dat artikellid bedoelde besluit betrokkene de verplichting op deel te nemen aan een asp.
Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, verklaart het CBR bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, het rijbewijs van betrokkene ongeldig en bepaalt daarbij dat de ongeldigverklaring betrekking heeft op alle categorieën waarvoor dat rijbewijs geldig was, met uitzondering van de categorie AM
Ingevolge artikel 17, aanhef en onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling), besluit het CBR dat betrokkene zich aan een asp dient te onderwerpen, indien betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, van de wet.
2. Het CBR heeft het in bezwaar gehandhaafde besluit van 16 november 2012 genomen naar aanleiding van een mededeling van 5 november 2012 van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw. Volgens het bij de mededeling gevoegde op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 29 oktober 2012 (hierna: het proces-verbaal) is [appellant] als bestuurder van een voertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg gecontroleerd op verdenking van diefstal van een aanhanger en is daarbij geconstateerd dat zijn adem naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank rook, hij bloeddoorlopen ogen had, met een dubbele tong sprak en onvast ter been was. [appellant] is daarop aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wvw en is overgebracht naar het politiebureau. Op het politiebureau is van [appellant] gevorderd medewerking te verlenen aan een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wvw. Blijkens het proces-verbaal heeft [appellant] hieraan geen gevolg gegeven en is hem medegedeeld dat dit wordt aangemerkt als een weigering mee te werken en zijn rijbewijs zal worden ingevorderd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR ten onrechte zijn rijbewijs ongeldig heeft verklaard en hem ten onrechte heeft verplicht aan een asp deel te nemen. Daartoe voert hij aan dat het CBR ten onrechte van de juistheid van het proces-verbaal is uitgegaan, nu hij niet heeft geweigerd mee te werken aan een ademonderzoek. Hij is niet ter ontnuchtering ingesloten, maar omdat hij werd verdacht van diefstal van een aanhanger en daarvoor in afwachting was zijn raadsman, aldus [appellant].
3.1. De Afdeling heeft eerder, onder meer bij uitspraak van 11 april 2012 in zaak nr. 201105936/1/A3 overwogen dat een bestuursorgaan, evenals de rechter, in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de enkele stelling van [appellant], dat niet van de juistheid van het proces-verbaal mag worden uitgegaan omdat hij niet heeft geweigerd mee te werken aan een ademonderzoek en niet ter ontnuchtering was ingesloten maar wegens verdenking van diefstal van een aanhanger, onvoldoende is om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het CBR zich bij het besluit van 16 november 2012 mocht baseren op de inhoud van het proces-verbaal.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
407-789.