201308903/1/R2.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente West Maas en Waal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013, nummer 2013/06-06, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. P.M. Hermans, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door ir. M.W. van der Kaaij, en de raad, vertegenwoordigd door H.T.M. den Boer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het buitengebied van West Maas en Waal.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om een groepsaccommodatie te realiseren op het perceel ten westen van de woning aan de [locatie 1] te Dreumel (hierna: het perceel). Zij voert daartoe aan dat zij in haar zienswijze reeds een verzoek heeft gedaan om die mogelijkheid in het plan op te nemen en dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom dat verzoek is afgewezen. Door de mogelijkheid niet in het plan op te nemen, moet nu een afzonderlijke procedure worden gevolgd, wat aanvullende kosten met zich brengt. Voorts diende volgens [appellant sub 1] haar verzoek te worden ingewilligd aangezien het in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie. Zij stelt tevens nog een recht op herbouw te hebben op grond van een zogenoemde calamiteitenregeling.
[appellant sub 1] betoogt daarnaast dat de bestemming "Agrarisch - Oeverwal" die in het plan aan het perceel is toegekend niet binnen de planperiode gerealiseerd kan worden. Zij stelt daartoe dat omwonenden bezwaar zullen maken tegen de vestiging van een agrarisch bedrijf ter plaatse.
3.1. De raad stelt dat in het plan de bestemmingen voor het perceel uit het voorheen geldende plan zijn overgenomen. Volgens de raad is de wens van [appellant sub 1] om een groepsaccommodatie te realiseren niet vermeld in de ingediende zienswijze, maar eerst tijdens de mondelinge toelichting van de zienswijze tijdens een bijeenkomst van de Hoorcommissie Ruimtelijke Ordening. Volgens de raad dient het initiatief eerst te worden getoetst aan het geldende beleid en moet [appellant sub 1] eerst een ruimtelijke onderbouwing overleggen waaruit de haalbaarheid van het initiatief blijkt, voordat aan het initiatief medewerking kan worden verleend. De raad stelt verder dat het initiatief niet past binnen de geldende Structuurvisie Buitengebied 2020. De Structuurvisie 2013-2023, waarbinnen het initiatief wel past, was nog niet vastgesteld ten tijde van de vaststelling van het plan.
3.2. Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch - Oeverwal" toegekend. Het plan maakt op het perceel geen groepsaccommodatie mogelijk.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Oeverwal" aangewezen gronden bestemd voor agrarische doeleinden en grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende erven.
3.3. Ten aanzien van de stelling dat er een recht op herbouw op grond van een calamiteitenregeling bestaat, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting heeft [appellant sub 1] gesteld dat op het perceel ongeveer 45 jaar geleden een woning is afgebrand. In de enkele stelling dat er een calamiteitenregeling is op grond waarvan rechten bestaan om een gebouw te mogen bouwen op het perceel waar de woning ongeveer 45 jaar geleden is afgebrand, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het plan een mogelijkheid had moeten opnemen om op het perceel een gebouw te bouwen.
3.4. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
Door [appellant sub 1] zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat ten tijde van de vaststelling van het plan reeds een concreet bouwplan bestond voor het bouwen van een groepsaccommodatie. Ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat het voornemen zodanig concreet was dat dit zonder meer in het voorliggende plan kon worden opgenomen. Ter zitting is komen vast te staan dat de tekeningen behorende bij het bouwplan eerst op 8 november 2013 door [appellant sub 1] aan de gemeente zijn overgelegd, ruim vier maanden na de vaststelling van het plan. De raad hoefde bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden met het voornemen en heeft in redelijkheid geen groepsaccommodatie op het perceel toegestaan. Het betoog van [appellant sub 1] met betrekking tot de structuurvisie, wat daar ook van zij, doet aan het voorgaande niet af.
3.5. Ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wro wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw vastgesteld. Uit deze bepaling volgt dat de wetgever een planperiode van tien jaar voor ogen staat, onverminderd de verlengingsmogelijkheid voor de raad die is neergelegd in artikel 3.1, derde lid, van de Wro. Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen de planperiode van 10 jaar zullen worden verwezenlijkt.
Het perceel is ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels mede bestemd voor agrarische doeleinden. Ter zitting is gebleken dat het perceel in de afgelopen jaren onder meer is gebruikt voor de teelt van gewassen. De teelt van gewassen is een vorm van gebruik voor agrarische doeleinden. Voor het verwezenlijken van de bestemming is dan ook niet vereist dat op het perceel een agrarisch bedrijf wordt gevestigd. In de enkele stelling dat omwonenden bezwaar zullen maken tegen de vestiging van een agrarisch bedrijf op het perceel, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Agrarisch - Oeverwal" niet binnen de planperiode kan worden verwezenlijkt.
Het betoog faalt.
4. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om een bergschuur te bouwen op het landgoed nabij zijn woning aan de [locatie 2] te Appeltern. Hij stelt dat hij bij een daartoe strekkende aanvraag in januari 2012 reeds een ruimtelijke onderbouwing heeft aangeleverd. Daarnaast heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven met het plan en de ruimtelijke onderbouwing te kunnen instemmen.
5.1. In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
Niet in geschil is dat het initiatief van [appellant sub 2] om een bergschuur bij zijn woning te bouwen ten tijde van de vaststelling van het plan voldoende concreet was en tijdig kenbaar is gemaakt. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de nieuwbouw van een bergschuur op het landgoed bij de woning van [appellant sub 2] slechts ruimtelijk aanvaardbaar is als dat samen gaat met de gedeeltelijke sloop van een andere schuur op het landgoed. De ten tijde van de vaststelling van het plan voorgestelde omvang van het te slopen gedeelte van de bestaande schuur was naar het oordeel van de raad ontoereikend om het gehele initiatief ruimtelijk aanvaardbaar te achten. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid niet voorzien in de mogelijkheid om een bergschuur te bouwen op het landgoed nabij de woning van [appellant sub 2].
Het betoog faalt.
6. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
7. [appellant sub 3] betoogt dat zijn perceel aan de [locatie 3] te Dreumel, kadastraal bekend gemeente Dreumel, sectie G, nr. 175, ten onrechte in het plan is opgenomen. Hij voert daartoe aan dat de gemeente bekend is met zijn plannen om zijn melkveehouderijbedrijf van de [locatie 4] naar de [locatie 3] te verplaatsen en dat aan hem daartoe is toegezegd dat beide percelen buiten het plangebied zouden worden gelaten.
7.1. De raad erkent dat aan [appellant sub 3] is toegezegd dat het perceel aan de [locatie 4] en het perceel aan de [locatie 3] te Dreumel buiten het plangebied zouden worden gelaten. Volgens de raad is bij de vaststelling abusievelijk alleen het perceel [locatie 4] buiten het plangebied gelaten. De raad stelt dat het opnemen van het perceel aan de [locatie 3] desalniettemin niet in de weg staat aan de door [appellant sub 3] beoogde toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van het voorheen geldende plan.
7.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De stelling van de raad dat het abusievelijk opnemen van het perceel aan de [locatie 3] niet in de weg staat aan de wijzigingsprocedure, wat daar ook van zij, doet daar niet aan af.
Het betoog slaagt.
8. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Komgebied" voor het perceel [locatie 3] te Dreumel, kadastraal bekend gemeente Dreumel, sectie G, nr. 175, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Slotoverwegingen
9. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
10. Ten aanzien van [appellant sub 3] dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Geen grond bestaat de raad te veroordelen in de door [appellant sub 3] op het proceskostenformulier opgegeven kosten voor een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, nu niet is gebleken van een door een deskundige aan [appellant sub 3] uitgebracht verslag als bedoeld in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb.
Ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente West Maas en Waal van 27 juni 2013, nummer 2013/06-06, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Komgebied" voor het perceel [locatie 3] te Dreumel, kadastraal bekend gemeente Dreumel, sectie G, nr. 175;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond;
IV. draagt de raad van de gemeente West Maas en Waal op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II, wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. veroordeelt de raad van de gemeente West Maas en Waal tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 36,54 (zegge: zesendertig euro en vierenvijftig cent);
VI. gelast dat de raad van de gemeente West Maas en Waal aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
579-803.