201308778/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 augustus 2013 in zaak nr. 13/667 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 10 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 voor [wederpartij] herzien en vastgesteld op nihil, en de definitief toegekende kinderopvangtoeslag over 2009 eveneens vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 24 december 2012, als aangevuld bij dat van 5 januari 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en de definitief toegekende kinderopvangtoeslag over 2009 voor [wederpartij] vastgesteld op € 62,00.
Bij uitspraak van 1 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 24 december 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit en dat van 5 januari 2013 vernietigd en de besluiten van 10 april 2012 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. H.R Grootenhuis, werkzaam aldaar, en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Awir, is het kind de bloedverwant of aanverwant in neergaande lijn van de belanghebbende of zijn partner, die in belangrijke mate wordt onderhouden door de belanghebbende of zijn partner en op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: basisregistratie persoonsgegevens; hierna: BRP).
Ingevolge het tweede lid geldt de in het eerste lid opgenomen voorwaarde van inschrijving in de BRP niet gedurende de periode waarin de aldaar bedoelde persoon tegelijkertijd tot de huishoudens van zijn beide ouders behoort en hij op hetzelfde woonadres als een van die ouders staat ingeschreven in de BRP. Voor de toepassing van de eerste volzin behoort iemand tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders indien hij doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijft.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot tot een terug te vorderen bedrag leidt, dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Aan het besluit van 24 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [wederpartij] en zijn toenmalige [echtgenote], vanaf 15 januari 2009 niet langer op hetzelfde adres woonden. Weliswaar kan in die situatie vanaf 15 januari 2009 een recht op kinderopvangtoeslag bestaan indien de kinderen ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijven, maar [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit het geval is geweest, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag over 2009 niet mocht herzien en evenmin de teveel uitbetaalde voorschotten mocht terugvorderen.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 december 2011 in zaak nr. 201102083/1/H2) geldt, gelet op het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de Wko, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wko en artikel 4, eerste lid, van de Awir, als uitgangspunt dat een ouder slechts aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag voor het kind dat op hetzelfde woonadres als de ouder staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: basisregistratie personen). Artikel 4, tweede lid, van de Awir maakt daarop een uitzondering in het geval dat het kind tegelijkertijd tot de huishoudens van zijn beide ouders behoort en hij op hetzelfde woonadres als één van die ouders staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Het kind behoort blijkens die bepaling tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders indien hij doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijft.
Niet in geschil is dat de kinderen gedurende heel 2009 op het woonadres van [echtgenote] stonden ingeschreven, [wederpartij] slechts tot 15 januari 2009 op hetzelfde adres als zijn kinderen woonde en dat zijn kinderen met ingang van die datum niet ten minste drie gehele dagen per week in zijn huishouden verbleven. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich dan ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] geen aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag.
Uit artikel 26 van de Awir volgt dat nu de herziening van een voorschot tot een terug te vorderen bedrag leidt, [wederpartij] het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is. In de Awir is geen bepaling opgenomen krachtens welke de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien. De Wko voorziet evenmin in zodanige bevoegdheid.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling, anders dan de rechtbank, in hetgeen [wederpartij] in beroep heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat een redelijke wetstoepassing zich ertegen verzet dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot mocht herzien en het teveel uitbetaalde mocht terugvorderen.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 december 2012 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 augustus 2013 in zaak nr. 13/667;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
480-799.