201306940/1/R6.
Datum uitspraak: 24 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Zoetermeer,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2013 heeft het college hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de HSL, Nieuwe Hoefweg, Thomas Morelaan, Javalaan, Olof Palmelaan, Tobias Asserlaan, Fl. Nightingalelaan, Martin Luther Kinglaan, Edisonstraat en Hugo de Grootlaan, voor nieuw te bouwen woningen aan de Amstelstroom, Martin Luther Kinglaan, Thomas Morelaan, Burgemeester Middelberglaan, Javalaan, Waterzicht, Parkeiland, Scheldestroom, Zegwaartseweg, Benthuizerstraat en Hofwegenstraat te Zoetermeer.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met zaak nr. 201306940/1/R6 behandeld op 20 december 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.J. Hingstman, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. Baukema-Vos en drs. M.C.H.W. van Aubel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bestreden besluit is genomen in verband met de vaststelling van het bestemmingsplan "Oosterheem/Zegwaartseweg-Noord".
2. [appellant] kan zich niet vinden in de vaststelling van de hogere waarden.
3. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 201006731/1/M3) bevat afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder − kort weergegeven en voor zover hier van belang − een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woning is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woning een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woning.
Afdeling 4.2 van het Besluit geluidhinder bevat een soortgelijke regeling ter zake van de geluidbelasting vanwege een spoorweg.
5. De regelingen in artikel 83 van de Wet geluidhinder en artikel 4.10 van het Besluit geluidhinder strekken ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting − na het zo mogelijk treffen van maatregelen − bij de te bouwen woningen vanwege de weg onderscheidenlijk de spoorweg maximaal mag optreden. Deze regelingen strekken daarmee tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen.
6. Onbetwist is dat [appellant], die woonachtig is in de omgeving van de locatie waar de woningen worden gerealiseerd, niet woonachtig is een woning waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld, noch eigenaar is van woningen waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Derhalve strekken de regelingen kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant].
7. Gelet op het vorenstaande kan hetgeen [appellant] aanvoert over de vastgestelde hogere waarden voor de te bouwen woningen niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen [appellant] terzake aanvoert.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014
271.