ECLI:NL:RVS:2014:2502

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
201307612/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de aanwijzing van een pand als gemeentelijk monument in Nijmegen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 11 juli 2013 het beroep van [appellant] tegen de beslissing van de raad van de gemeente Nijmegen ongegrond verklaarde. De raad had op 6 juni 2012 het pand [locatie] te Nijmegen aangewezen als gemeentelijk monument. Dit besluit werd door de raad op 30 januari 2013 bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de raad voldoende gewicht had toegekend aan het publieke belang van de aanwijzing, en dat de door [appellant] aangevoerde kosten het gevolg waren van achterstallig onderhoud en niet van de aanwijzing zelf.

Tijdens de zitting op 13 juni 2014 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. C.J. Schipperus, en de raad door mr. A.J.C. van der Heijden. [appellant] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat de raad onvoldoende gewicht had toegekend aan zijn belangen, en dat de aanwijzing de herontwikkeling van het pand ernstig belemmerde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de raad beleidsvrijheid had bij de aanwijzing van het pand als beschermd gemeentelijk monument, en dat de belangenafweging die de raad had gemaakt niet onredelijk was.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de financiële belangen van [appellant] aan de orde kunnen komen bij een eventuele vergunningaanvraag. De beslissing van de raad om het pand als monument aan te wijzen werd daarmee gehandhaafd, en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201307612/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de erven van [appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 juli 2013 in zaak nr. 13/1617 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2012 heeft de raad het pand [locatie] te Nijmegen aangewezen als gemeentelijk monument (hierna ook: de aanwijzing).
Bij besluit van 30 januari 2013 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J.C. van der Heijden, werkzaam bij de gemeente Nijmegen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Monumentenverordening 2012 (hierna: de verordening) wordt onder monumenten verstaan:
a. alle (groepen van) zaken die, hetzij op zichzelf, hetzij in onderlinge samenhang, van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische of bouwhistorische waarde;
b. (…);
c. alle zaken en terreinen die van algemeen belang zijn wegens de aan die zaken en terreinen verbonden geschiedkundige herinneringen.
Ingevolge het vierde lid wordt onder selectiecriteria verstaan criteria, zoals opgenomen in de bijlage van deze verordening, op basis waarvan objecten kunnen worden geselecteerd die in aanmerking komen om overeenkomstig de bepalingen van deze verordening aangewezen te worden als gemeentelijk monument.
Ingevolge artikel 3, eerste lid besluit de raad, op voorstel van het college, onroerende monumenten aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument.
Ingevolge artikel 6 is het verboden om een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.
Ingevolge het tweede lid aanhef en onder a, is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een beschermd gemeentelijk monument geheel of gedeeltelijk af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, kent het bevoegd gezag hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven ten gevolge van:
a de weigering van het bevoegd gezag een vergunning tot wijziging, sloop of verwijdering van een gemeentelijk monument, van een bouwhistorie monument, van een stadsbeeldobject of van een identiteitsbepalend object te verlenen of
b voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning tot wijziging, sloop of verwijdering van een gemeentelijk monument, van een bouwhistorie monument, van een stadsbeeldobject of van een identiteitsbepalend object.
In bijlage I zijn de volgende vier selectiecriteria vermeld, waarbij telkens een nadere uitwerking is opgenomen:
- architectuurhistorische criteria/het object als zodanig
- bouwhistorische criteria/het object en zijn bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis
- stedenbouwkundige criteria/het object in zijn omgeving
- cultuurhistorische criteria/het object in de geschiedenis.
Verder is in de bijlage vermeld dat voor gemeentelijke monumenten elk van de vier criteria grondslag kunnen bieden voor bescherming.
2. De raad heeft aan het besluit van 30 januari 2013 ten grondslag gelegd dat het publieke belang om het pand aan te wijzen als gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen dan de belangen van [appellant]. De door [appellant] opgevoerde kosten zijn het gevolg van achterstallig onderhoud en niet van de aanwijzing. Het pand is in gebruik conform de bestemming. Het is derhalve niet nodig om kosten te maken om het pand voor de huidige bestemming geschikt te maken, aldus de raad.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de door hem gestelde belangen. Hij voert daartoe aan dat door de aanwijzing het pand niet kan worden herontwikkeld in overeenstemming met de huidige bestemming omdat daartoe de financiële middelen ontbreken en dat de mogelijkheid om de nalatenschap van [appellant A] als geheel af te wikkelen door de aanwijzing ernstig wordt belemmerd.
3.1. De raad heeft, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een zaak als beschermd gemeentelijk monument. Die vrijheid vindt haar begrenzing in de verordening en in de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechter toetst de aanwijzing terughoudend; ter beoordeling staat of de raad in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, tot de aanwijzing heeft kunnen komen.
3.2. In hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot haar oordeel is gekomen. De raad heeft in zijn besluit van 30 januari 2013 alsnog een belangenafweging verricht. Daarin heeft hij aan het belang van de aanwijzing een zwaarder gewicht toegekend dan aan de belangen van [appellant] met betrekking tot de kosten voor de instandhouding van het pand als monument en de beperking in de mogelijkheden tot herontwikkeling. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat die belangenafweging niet onredelijk is. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de aanwijzing de bestaande gebruiksmogelijkheden teniet worden gedaan. Dat, zoals [appellant] heeft gesteld, de verkoop van het pand door de aanwijzing van het pand als monument wordt belemmerd, betekent niet dat de raad gehouden was om af te zien van de aanwijzing. In dit verband heeft [appellant] ter zitting tevergeefs een beroep gedaan op de uitspraken van de Afdeling van 21 december 2005 in zaak nr. 200503544/1 en van 28 september 2011 in zaak nr. 201012344/1. Anders dan in het geval waarin de Afdeling op 28 september 2011 uitspraak heeft gedaan, behoeft [appellant] de door hem gestelde kosten voor herstel niet te maken om direct instortingsgevaar af te wenden, maar heeft de voorgenomen sloop tot doel de mogelijkheden voor herontwikkeling van het pand te vergroten. Het geval dat aan de orde was in de uitspraak van 21 december 2005 is evenmin vergelijkbaar. Daar betrof het de aanwijzing van een pand, waarbij geen aandacht was besteed aan het bestaande gebruik en aan de bedrijfseconomische en bedrijfsorganisatorische gevolgen voor de ter plaatste gevestigde zorginstelling.
Voorts kunnen de financiële belangen van [appellant] aan de orde komen bij een eventuele door hem aan te vragen vergunning als bedoeld in artikel 6 van de verordening. Tevens voorziet de regeling in artikel 23 van de verordening in de mogelijkheid van vergoeding van schade, die [appellant] ten gevolge van de weigering van een vergunning of aan een vergunning verbonden voorwaarden zou lijden en die redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
17-809.