ECLI:NL:RVS:2014:2497

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
201307389/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestemmingsplan Oostdorp-Hoge Klei 2013

Op 10 juni 2013 heeft de raad van de gemeente Wassenaar het bestemmingsplan "Oostdorp-Hoge Klei 2013" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Katwijk Zh, beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd. De zaak is op 27 mei 2014 ter zitting behandeld, waar de appellant en de raad, vertegenwoordigd door ing. J. Engelbert, aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die noodzakelijk zijn voor een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend en beoordeelt of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De appellant is eigenaar van verschillende percelen binnen het plangebied, waaronder een perceel aan de [locatie A]. Hij betwist de bestemming "Agrarisch" voor zijn perceel, omdat hij stelt dat grondgebonden agrarische activiteiten niet rendabel zijn. De raad heeft echter betoogd dat er wel degelijk mogelijkheden zijn voor rendabele agrarische activiteiten, ondanks een eerder opgelegd teeltverbod door de minister van LNV. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor het behoud van de agrarische functie in het gebied en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bestemming een rendabele exploitatie van zijn perceel onmogelijk maakt.

De Afdeling heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 9 juli 2014 door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.

Uitspraak

201307389/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Katwijk Zh,
en
de raad van de gemeente Wassenaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Oostdorp-Hoge Klei 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2014, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door ing. J. Engelbert, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actualisering van het planologisch regime voor de gebieden Oostdorp en Hoge Klei. Deze gebieden bevinden zich aan de noordkant van de bebouwde kom van de gemeente Wassenaar. [appellant] is eigenaar van verscheidene percelen binnen het plangebied, waaronder het perceel [locatie A].
3. [appellant] stelt dat de raad niet inhoudelijk op zijn zienswijze heeft gereageerd.
3.1 De raad stelt dat hij op 4 oktober 2012 een korte zienswijze van [appellant] heeft ontvangen, welke bij de vaststelling van het plan is betrokken. Daarnaast heeft [appellant] ingesproken tijdens de behandeling van het ontwerpbestemmingsplan in de Carrousel van 17 december 2012, waarop mondeling is gereageerd, zoals vastgelegd in het daarvan opgemaakte verslag.
3.2 Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.
4. [appellant] kan zich niet verenigen met de bestemming "Agrarisch" voor zijn perceel aan de [locatie A], voor zover deze bestemming alleen grondgebonden agrarische activiteiten mogelijk maakt. [appellant], die op het perceel oorspronkelijk bloembollen teelde en het perceel thans in gebruik heeft ten behoeve van een paardenhouderij/pensionstal, voert aan dat gebruik van het perceel voor grondgebonden teelten, althans winstgevend gebruik daarvoor, niet mogelijk is, mede gelet op de beperkte omvang van dit perceel. In dit verband voert hij aan dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) hem bij besluit van 4 april 2007 voor de duur van ten minste tien jaar een verbod heeft opgelegd op de teelt van de meeste bollen vanwege een besmetting van zijn bollen met de stengelaal. Hij had daarom weinig andere mogelijkheden dan ter plaatse een paardenhouderij te beginnen. Indien niet wordt voorzien in dit gebruik, zal het perceel tot 4 april 2017 niet kunnen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming, terwijl een alternatief gebruik evenmin mogelijk is, aldus [appellant].
4.1 De raad stelt dat op het perceel wel rendabele grondgebonden agrarische activiteiten mogelijk zijn. In dit verband wijst de raad erop dat het teeltverbod alleen voor bepaalde gewassen geldt. Verder valt het betoog van [appellant] dienaangaande niet te rijmen met het door hem ingediende teeltplan van 28 mei 2013. Daarbij merkt de raad op dat dit plan is voorgelegd aan een agrarisch deskundige en deze van mening is dat, ondanks dat het plan summier in uitwerking is, [appellant] in staat kan worden geacht het teeltplan tot een succes te maken. Voorts blijkt uit een advies van de Omgevingsdienst Haaglanden dat het vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet wenselijk is om op het perceel paarden te houden, aldus de raad.
4.2 Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie A] de bestemming "Agrarisch" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven.
Ingevolge lid 3.3 zijn binnen bestaande agrarische bedrijfsgebouwen nevenactiviteiten en opslag toegestaan onder de volgende voorwaarden:
a. van de functie gaat slechts een geringe verkeersaantrekkende werking uit;
b. het gebruik brengt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering met zich voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
c. de functie moet worden beperkt tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge artikel 1, lid 1.40, wordt onder grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan: een veehouderij-, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf dat functioneel of overwegend gebonden is aan de grond als productiemiddel. Onder een tuinbouwbedrijf worden mede verstaan boomkwekerijen, bloemen-, kruiden-, bloembollen- en knollenkwekerijen. Met betrekking tot deze regels worden, in het kader van dit bestemmingsplan, onder het begrip grondgebonden agrarisch bedrijf niet begrepen agrarische hulp- en nevenbedrijven, hoveniersbedrijf, paardenhouderij/-pensions en paardenfokkerij.
4.3 In de plantoelichting is vermeld dat vanuit cultuurhistorisch perspectief wenselijk is de agrarische bestemming voor het gebied Hoge Klei te behouden om de geschiedenis van de bollencultuur in Wassenaar herkenbaar en beleefbaar te houden. In de plantoelichting wordt voorts vermeld dat de raad de handhaving van de agrarische functie in het gebied Hoge Klei ziet als visie. Voor sommige agrarische bedrijven is de landelijke tendens naar schaalvergroting te gaan en voor de bloembollencultuur is de tendens deze terug te dringen uit de woonomgeving. Daarentegen is er een ontwikkeling voor andere vormen van agrarische teelt (veredeling, intensieve en vernieuwende technieken gebruikend) in het gebied Hoge Klei gaande, waardoor een mogelijkheid wordt gecreëerd het gebied zijn agrarische functie te laten behouden. De raad hecht waarde aan het agrarisch karakter van de Hoge Klei en zal waar nodig agrarische bedrijven faciliteren om naast de agrarische bestemming soepel om te gaan met nevenactiviteiten en opslag, zoals voor caravans.
4.4 Gelet op hetgeen de raad in de plantoelichting heeft gesteld, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen kiezen voor het behoud van de grondgebonden agrarische functie in het gebied. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de toegekende bestemming een rendabele exploitatie van zijn perceel [locatie A] onmogelijk maakt, overweegt de Afdeling het volgende. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat op het perceel van [appellant] geen rendabele grondgebonden teelt mogelijk is. Het teeltverbod ziet niet op alle bollen, maar op de in het besluit van de minister van LNV van 4 april 2007 nader genoemde soorten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat volgens het advies van de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen van 12 juli 2013 [appellant] in staat moet worden geacht het door hem met betrekking tot dit perceel ingediende teeltplan van 28 mei 2013 tot een succes te maken. Voorts betrekt de Afdeling hierbij dat het plan nevenactiviteiten toestaat die eveneens kunnen bijdragen aan een rendabele exploitatie. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan, wat deze bestemming betreft, niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode.
4.5 Voor zover [appellant] heeft betoogd dat het plan ten onrechte niet voorziet in de bestaande paardenhouderij, overweegt de Afdeling het volgende.
Onbetwist is dat de aanwezigheid van de paardenhouderij zich niet verdroeg met het voorheen geldende bestemmingsplan "Hoge Klei" en hiervoor geen omgevingsvergunning is verleend. Op de paardenhouderij is het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) van toepassing.
Ingevolge artikel 3.117, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit vindt het oprichten, uitbreiden, of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor niet plaats, indien binnen de inrichting de afstand tussen enig dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging minder dan 100 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen.
Uit het advies van de Omgevingsdienst Haaglanden van 13 augustus 2013 en de aangepaste versie van dit advies van 4 februari 2014 komt naar voren dat op het perceel van [appellant] de vestiging van een paardenhouderij niet mogelijk is gelet op de aan te houden afstanden die gelden op grond van artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies van dit rapport voor onjuist moeten worden gehouden. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het toestaan van de beoogde paardenhouderij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse niet zou zijn gewaarborgd en heeft dan ook in redelijkheid kunnen afzien van het toestaan van de beoogde paardenhouderij op deze locatie.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
271-817.