ECLI:NL:RVS:2014:2487

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
201306518/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zuidplas Noord en beroepen tegen de vaststelling

Op 9 juli 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" dat op 26 juni 2013 door de raad van de gemeente Waddinxveen was vastgesteld. Diverse appellanten, waaronder een aannemersbedrijf en particulieren, hebben beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan. De appellanten betogen onder andere dat de bestemmingen die aan hun percelen zijn toegekend niet in overeenstemming zijn met het huidige gebruik en dat de raad ten onrechte geen ruimte biedt voor uitbreiding van hun activiteiten.

De Afdeling heeft de beroepen ongegrond verklaard. De raad heeft beleidsvrijheid bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de Afdeling toetst deze beslissingen terughoudend. De appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemmingen en de bijbehorende regels in het belang zijn van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft de bestaande rechten gerespecteerd en de bestemmingen zijn in overeenstemming met de Verordening ruimte van de provincie Zuid-Holland.

De Afdeling heeft in haar overwegingen benadrukt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening heeft gehouden met de ruimtelijke structuur en de belangen van de omgeving. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat hun bedrijfsactiviteiten niet in de toegekende bestemmingen passen of dat de raad onterecht beperkingen heeft opgelegd aan hun gebruiksmogelijkheden. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de rol van de raad in dit proces.

Uitspraak

201306518/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Waddinxveen, en anderen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Aannemersbedrijf Zevenbouw B.V., gevestigd te Waddinxveen en anderen,
3. [appellant sub 3], wonend te Waddinxveen,
4. [appellanten sub 4] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te Waddinxveen,
5. [appellant sub 5], wonend te Waddinxveen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Waddinxveen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, Zevenbouw en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Zevenbouw, [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J. Hiemstra, advocaat te Delft, Zevenbouw, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [appellant sub 3], bijgestaan door J. Oudijk, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door J. Oudijk, [appellant sub 5], vertegenwoordigd door J. Oudijk, en de raad, vertegenwoordigd door D. Koppenaal en U.H. Yntema, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan is opgesteld in het kader van de actualisatieslag van bestemmingsplannen in de gemeente Waddinxveen en ziet op het gebied Zuidplas Noord.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] richt zich tegen de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - aardappelgroothandel" voor zover deze zijn toegekend aan haar perceel [locatie A]. Ten onrechte is volgens haar het huidige gebruik van het perceel voor de opslag ten behoeve van kleinschalige bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, niet als zodanig bestemd. Volgens [appellant sub 1] is het aansluiten bij de agrarische bestemming van een bestemmingsplan uit 1978 onrealistisch, omdat dit plan sterk verouderd is. De agrarische bestemming past volgens [appellant sub 1] voorts niet bij haar perceel omdat de daarop aanwezige loods geen binding heeft met het achterliggende land. [appellant sub 1] stelt dat de bedrijfsactiviteiten nooit tot problemen hebben geleid en evenmin tot opmerkingen van de Omgevingsdienst Midden-Holland.
Daarnaast stelt [appellant sub 1] dat de raad aan haar grond milieucategorie 4.2 had moeten toekennen omdat het gebruik van gronden voor een aardappelgroothandel in deze milieucategorie valt.
3.1. De raad stelt dat het huidige gebruik van het perceel voor opslag ten behoeve van kleinschalige bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 is aangevangen in strijd met het vorige plan. Deze niet-agrarische activiteit past volgens de raad niet in het buitengebied en is bovendien in strijd met het gemeentelijke beleid en de Verordening ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: Verordening ruimte). De raad heeft daarom ervoor gekozen de bestaande rechten te respecteren en aan het perceel een agrarische bestemming toe te kennen. Volgens de raad is het perceel geschikt om weer in gebruik te worden genomen ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten.
Voor zover [appellant sub 1] een hogere milieucategorie op het perceel wenst, stelt de raad dat dit niet mogelijk is omdat op minder dan 300 m woningen staan, die onevenredige hinder van bedrijfsmatige activiteiten in milieucategorieën hoger dan 3.1 kunnen ondervinden.
3.2. Aan het perceel [locatie A] is de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - aardappelgroothandel" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, b, f, g en k, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor agrarische grondgebonden akkerbouwbedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische grondgebonden akkerbouwbedrijfsactiviteiten; agrarische grondgebonden veehouderijbedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische grondgebonden veehouderijbedrijfsactiviteiten; ondergeschikte verkoop van bedrijfsgebonden producten; ondergeschikt recreatief medegebruik; ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - agrarische groothandel" is tevens een groothandel in agrarische producten met maximaal de milieucategorie 3.1 toegestaan.
Op minder dan 100 m afstand van het bouwvlak op het perceel [locatie A] staat een woning.
3.3. In het voorgaande bestemmingsplan "Landelijk Gebied west 1978" was het perceel bestemd voor de uitvoering van een groothandel in agrarische producten.
3.4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening Ruimte sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscon¬touren (zoals aangegeven op kaart 1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies moge¬lijk maken.
3.5. Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de Verordening ruimte, worden onder bestaande functies en bebouwing begrepen func¬ties en bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig aanwezig zijn, of waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening vrijstelling of bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om vrijstel¬ling of bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend, of die in overeenstemming met deze verordening tot stand zijn gekomen, of waarvoor ontheffing van deze verordening is verleend of wordt geacht te zijn verleend. Het vervangen van een rechtmatig aanwezig gebouw door een gebouw van gelijke aard, omvang en karakter wordt hieronder mede begrepen. In alle andere gevallen is sprake van nieuwe functies en nieuwe bebouwing. Onder nieuwe functies of nieuwe bebouwing wordt ook begrepen uitbreiding van bestaande functies en bestaande bebouwing, tenzij anders is bepaald of de bepaling zich daarte-gen verzet.
3.6. Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Verordening ruimte, zijn stedelijke functies woonfuncties en daaraan verbonden functies zoals parkeerplaat¬sen, sportvelden, zorgvoorzieningen, andere maatschappelijke voorzieningen, horeca, openbaar stedelijk groen, volkstuinen, stedelijk oppervlaktewater, begraafplaatsen en de daarbij be¬horende infrastructuur, alsmede bedrijfsfuncties en de daarbij behorende infrastructuur en voorzieningen, alsmede recrea¬tiewoningen. Luchthavens en helihavens en de bijbehorende voorzieningen worden voor de toepassing van deze verordening niet beschouwd als stedelijke functies.
3.7. Het perceel [locatie A] ligt blijkens kaart 1 van de Verordening ruimte buiten de bebouwingscontouren.
3.8. Niet in geschil is dat het gebruik van het perceel [locatie A] voor opslag ten behoeve van kleinschalige bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 is aangevangen in strijd met het destijds geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied West 1978" en dat dit gebruik op het tijdstip van inwerkingtreding van de Verordening ruimte op 20 juli 2010 niet rechtmatig was. Op grond daarvan is het toestaan van dit gebruik, gelet op artikel 1, vierde en vijfde lid van de Verordening ruimte, aan te merken als nieuwvestiging van een stedelijke functie, zodat de Verordening ruimte voor hetgeen [appellant sub 1] wenst, namelijk opslag ten behoeve van kleinschalige bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, geen ruimte biedt.
3.9. Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat een groothandel in agrarische producten met maximaal milieucategorie 4.2 toegestaan had moeten worden, heeft het beroep van [appellant sub 1] geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bedrijfsactiviteiten in een dergelijke milieucategorie, gelet op de aanwezigheid van een woning op een afstand van minder dan 100 m van zijn perceel, een onevenredige beperking voor de omgeving vormt.
Evenmin heeft [appellant sub 1] aannemelijk gemaakt dat een aardappelgroothandel uitsluitend kan functioneren in milieucategorie 4.2. Geen aanleiding bestaat daarom voor het oordeel dat het plan niet uitvoerbaar is voor zover een aardappelgroothandel in milieucategorie 3.1 is toegestaan.
3.10. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad, gezien het vorenstaande, niet in redelijkheid de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - aardappelgroothandel" aan het perceel [locatie A] heeft kunnen toekennen.
Het betoog faalt.
3.11. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van Zevenbouw
Bedrijfswoningen
4. Zevenbouw exploiteert een aannemersbedrijf op het perceel Bredeweg 4. Zij voert aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid twee bedrijfswoningen op te richten op haar perceel. Zij stelt dat deze woningen noodzakelijk zijn voor de exploitatie van haar bedrijf en in verband met veiligheidsredenen. Zij stelt dat het college van burgemeester en wethouders heeft toegezegd zich tot het uiterste te zullen inspannen om de mogelijkheden voor extra woningen in de lanen en linten in het Waddinxveense deel van Zuidplas in kaart te brengen. Van een dergelijke aanpassing is volgens Zevenbouw niet gebleken.
4.1. De raad stelt dat het gemeentelijk beleid en de Verordening ruimte nieuwe bedrijfswoningen bij niet-agrarische bedrijven in het buitengebied niet toestaan. Hij stelt voorts dat twee bedrijfswoningen niet noodzakelijk zijn gelet op de moderne technische beveiligingsmogelijkheden. Daarnaast zijn in de nabije omgeving voldoende woningen beschikbaar om in te wonen.
De raad stelt dat het college had toegezegd zich in te spannen om te kijken naar de mogelijkheden voor twee bedrijfswoningen. Die inspanning heeft echter niet tot het door Zevenbouw gewenste resultaat geleid, aldus de raad.
4.2. Aan het perceel aan de Bredeweg 4 is de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemer" toegekend.
4.3. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a en b, van de planregels, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de als Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en voor een aannemer in categorie 3 of hoger uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemer".
4.4. Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder d, van de Verordening ruimte, dienen bestemmingsplannen die betrekking hebben op bestaande stedelijke functies in het gebied buiten de bebouwingscontouren (aangegeven op kaart 1) in afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in lid 1, bepalingen te bevatten die voorzien in of in overeenstemming zijn met de volgende regels: nieuwe bedrijfswoningen bij niet-agrarische bedrijven, agrarisch aanverwante bedrijven en niet-volwaardige agrarische bedrijven worden uitgesloten.
4.5. Het perceel Bredeweg 4 ligt blijkens kaart 1 van de Verordening ruimte buiten de bebouwingscontouren. Gelet daarop is het toestaan van nieuwe bedrijfswoningen bij het niet-agrarische bedrijf van Zevenbouw in strijd met artikel 3, derde lid aanhef en onder d, van de Verordening ruimte. Gezien het vorenstaande heeft de raad terecht geen aanleiding gezien ter plaatse bedrijfswoningen mogelijk te maken.
4.6. Zevenbouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college van burgemeester en wethouders de toezegging om de mogelijkheden voor extra woningen in kaart te brengen, niet is nagekomen. Voorts heeft Zevenbouw niet aannemelijk gemaakt dat de raad door deze toezegging gehouden was extra bedrijfswoningen op het perceel Bredeweg 4 mogelijk te maken.
Het betoog faalt.
Bouwmogelijkheden
5. Zevenbouw kan zich niet verenigen met de bouwmogelijkheden op haar perceel. Zij betoogt dat het bouwvlak te klein is om haar bedrijf uit te breiden en dat het bouwvlak ten onrechte alleen vergroot kan worden door toepassing van een afwijkingsbevoegdheid. Voorts bieden de toegekende goot- en bouwhoogten volgens Zevenbouw eveneens onvoldoende ruimte voor de uitbreiding van haar bedrijf. Zevenbouw stelt verder dat de raad ten onrechte geen ontheffing van de Verordening ruimte heeft aangevraagd. Ook is het plan volgens haar in strijd met de algemene aanpak voor behoud van bedrijven in Waddinxveen, zoals verwoord in de brief van de wethouder van economische zaken van de gemeente Waddinxveen van 29 januari 2013 aan Zevenbouw, omdat in het plan volgens haar onvoldoende uitbreidingsruimte wordt geboden.
5.1. De raad stelt dat het bouwvlak enige uitbreidingsruimte biedt. Een verdere uitbreiding is volgens de raad in strijd met het gemeentelijke beleid en de Verordening ruimte. Uitbreiding is volgens de raad mogelijk op een bedrijventerrein, maar niet in het buitengebied. De raad stelt voorts dat het bouwvlak 10% vergroot kan worden door middel van het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid. Uitbreiding bij recht is niet toegestaan, omdat de ruimtelijke uitstraling belastend is voor de omgeving en Zevenbouw geen concreet voornemen tot uitbreiding heeft kenbaar gemaakt.
De raad stelt verder dat de toegekende goot- en bouwhoogte van 6 onderscheidenlijk 8 m is gebaseerd op de bestaande bebouwing. De raad acht een tweelaagse bouw met kap passend in de omgeving. Volgens de raad heeft Zevenbouw niet aannemelijk gemaakt dat een grotere bouwhoogte toegekend had moeten worden. De raad stelt dat het gemeentebestuur geen gebruik wenst te maken van de ontheffingsmogelijkheid uit de Verordening ruimte, omdat hij uitbreiding ter plaatse ruimtelijk gezien niet wenselijk acht. Tot slot stelt de raad dat de brief waar Zevenbouw zich op beroept een algemene strekking heeft en dat de raad daarom aan die brief niet gebonden kan zijn.
5.2. Aan een deel van het perceel Bredeweg 4 is een bouwvlak toegekend, waar ingevolge artikel 6, lid 6.2.2. aanhef en onder d en e, van de planregels, in samenhang bezien met de verbeelding een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 8 m geldt.
5.3. Ingevolge artikel 6, lid 6.3.2, van de planregels kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.2. ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak, met dien verstande dat:
a. een doelmatige bedrijfsvoering overschrijding van de maatvoering noodzakelijk moet maken. Deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan de milieuregels te kunnen voldoen;
b. het bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt mag het bouwvlak met maximaal 10% van de bestaande oppervlakte worden overschreden;
c. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
d. het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen wordt niet onevenredig aangetast.
5.4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening ruimte, sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.
Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte, dienen bestemmingsplannen die betrekking hebben op bestaande stedelijke functies in het gebied buiten de bebouwingscontouren (aangegeven op kaart 1), in afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in lid 1, bepalingen te bevatten die voorzien in of in overeenstemming zijn met de volgende regel: bestaande niet-agrarische bedrijven en niet-volwaardige agrarische bedrijven mogen eenmalig worden uitgebreid met ten hoogste 10% van de inhoud.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Verordening ruimte, kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen van de regels van deze verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden indien de betrokken provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
5.5. De brief van 29 januari 2013 van de wethouder van economische zaken bevat een uitnodiging aan ondernemers tot het bijwonen van een informatieavond. In de brief staat dat het gemeentebestuur graag meer wil weten over de toekomstplannen van lokale ondernemers en de knelpunten die zij daarbij ervaren. Voorts is weergegeven dat het gemeentebestuur de verkregen informatie gebruikt om ontwikkelingen zoveel mogelijk te realiseren, zoals het creëren op individueel niveau van de juiste planologische randvoorwaarden om uitbreidingen op een kavel mogelijk te maken.
5.6. Gelet op het bepaalde in artikel 1, vierde en vijfde lid, van de Verordening ruimte, is het gebruik van het perceel Bredeweg 4, ten behoeve van het bestaande aannemersbedrijf van Zevenbouw, aan te merken als een bestaande stedelijke functie.
5.7. Niet in geschil is dat de bestaande gebouwen en bouwwerken als zodanig zijn bestemd.
5.8. Gelet op de ligging van het perceel Bredeweg 4 buiten de bebouwingscontouren, is het uitbreiden van stedelijke functies, met uitzondering van een uitbreidingsmogelijkheid voor niet-agrarische bedrijven tot 10% van de inhoud, in strijd met artikel 3, eerste lid van de Verordening ruimte. De raad heeft daarom terecht geen extra bouwmogelijkheden aan het perceel toegekend.
5.9. Zevenbouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij concrete uitbreidingsvoornemens bij de raad kenbaar heeft gemaakt, waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Gelet daarop heeft de raad in redelijkheid een uitbreiding van het bouwvlak tot 10% van de inhoud, door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk kunnen maken in plaats van een uitbreiding bij recht. Aangezien de raad verdere uitbreiding dan de 10% die de Verordening ruimte toestaat, ter plaatse niet wenselijk acht, heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen geen gebruik te maken van de mogelijkheid ontheffing als bedoeld in artikel 21, eerste lid van de Verordening ruimte aan te vragen. De inhoud van de brief van 29 januari 2013 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu daarin uitsluitend is vermeld dat mogelijkheden voor uitbreidingen zullen worden verkend.
Het betoog faalt.
Gebruiksmogelijkheden
6. Zevenbouw voert aan dat het gebruik van het perceel ten onrechte is beperkt tot een aannemersbedrijf, terwijl een algemene bedrijfsbestemming haar meer mogelijkheden zou bieden. Voorts zijn volgens haar ten onrechte geen bedrijfsmatige activiteiten tot en met de milieucategorieën 3.2, anders dan een aannemersbedrijf, toegestaan, terwijl dat volgens Zevenbouw goed bij haar bedrijf zou passen.
6.1. De raad stelt dat op het perceel Bredeweg 4 een aannemersbedrijf is toegestaan in categorie 3.1. Voorts is ook andere bedrijvigheid behorende tot milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Omdat het aannemersbedrijf van Zevenbouw een solitair bedrijf is dat in de nabijheid van diverse woningen ligt, heeft de raad ervoor gekozen geen zwaardere milieucategorie toe te staan.
6.2. Binnen een afstand van 50 m van het perceel Bredeweg 4 staan diverse woningen. De kortste afstand tussen het perceel en de dichtstbijzijnde woning bedraagt 30 m.
6.3. De Afdeling stelt vast dat het huidige bestaande gebruik, ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a en b, van de planregels, als zodanig is bestemd.
Zevenbouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij concrete voornemens tot verandering van het gebruik van het perceel bij de raad kenbaar heeft gemaakt, waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Gelet daarop heeft de raad in redelijkheid de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemer" aan het perceel kunnen toekennen.
Nu de raad geen uitbreiding van de bedrijvigheid wenst in zwaardere milieucategorieën en in de nabijheid van het perceel diverse woningen staan, heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen geen bedrijfsmatige activiteiten, anders dan aannemersbedrijven, in hogere milieucategorieën dan 1 en 2 toe te staan.
Het betoog faalt.
6.4. Het beroep van Zevenbouw is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
Manege
7. [appellant sub 3] voert aan dat het bouwvlak ten behoeve van zijn manege op het perceel [locatie B] ten onrechte niet is vergroot. [appellant sub 3] stelt dat een deel van het perceel feitelijk al wordt gebruikt als ware er een bouwvlak en dat een vergroting nodig is voor toekomstige uitbreiding van de manege. [appellant sub 3] heeft in oktober 2013 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van zijn manege.
7.1. De raad stelt dat de maatvoering van het toegekende bouwvlak gelijk is aan het bouwvlak dat was toegekend onder het vorige plan. Binnen dit bouwvlak is volgens de raad nog ruimte voor uitbreiding.
7.2. Aan het deel van het perceel van [appellant sub 3] dat in gebruik is ten behoeve van een manege zijn de bestemming "Sport" en de aanduiding "manege", alsmede een bouwvlak toegekend.
7.3. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor sportvoorzieningen uitsluitend in de vorm van een manege ter plaatse van de aanduiding "manege".
7.4. De aanvraag tot uitbreiding van de manege is door [appellant sub 3] ingediend enkele maanden na de vaststelling van het bestemmingsplan. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voorafgaande daaraan concrete voornemens had tot uitbreiding van de manege waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Onder die omstandigheden heeft de raad in redelijkheid het bouwvlak conform het bouwvlak uit het vorige plan aan het perceel kunnen toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het bestaande bouwvlak nog uitbreidingsruimte biedt.
Het betoog faalt.
Akkerbouwbedrijf
8. [appellant sub 3] stelt dat het bouwvlak van zijn akkerbouwbedrijf, dat is gevestigd op het perceel [locatie C], ten onrechte niet is vergroot. Hij voert daartoe aan dat hij een vergroting van het bouwvlak richting de polder nodig acht, gelet op toekomstige uitbreiding van zijn bedrijf en dat wat betreft vormgeving een rechthoekige vorm van het bouwvlak praktisch, logisch en economisch gezien gunstiger is.
8.1. De raad stelt dat een bouwvlak aan de gronden is toegekend in overeenstemming met het bouwvlak uit het vorige plan. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van 1,3 ha, waarvan 2.100 m² is bebouwd. Gelet daarop is volgens de raad binnen het bouwvlak voldoende uitbreidingsruimte aanwezig. De raad acht het vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk om in de nabijheid van bestaande bedrijfsbebouwing uit te breiden. Uitbreiding richting de polder acht de raad ruimtelijk gezien onwenselijk aangezien het bouwvlak na een dergelijke uitbreiding niet langer zou passen bij de blokvormige verkavelingsstructuur die de omgeving van het perceel van [appellant sub 3] heeft.
8.2. Aan het deel van het perceel van [appellant sub 3] dat in gebruik is ten behoeve van een akkerbouwbedrijf zijn de bestemming "Agrarisch" en een bouwvlak toegekend.
8.3. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor agrarische grondgebonden akkerbouwbedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische grondgebonden akkerbouwbedrijfsactiviteiten en agrarische grondgebonden veehouderijbedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische grondgebonden veehouderijbedrijfsactiviteiten.
8.4. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij concrete voornemens heeft tot uitbreiding van zijn akkerbouwbedrijf waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Gelet op de omstandigheid dat het bouwvlak voldoende uitbreidingsmogelijkheden biedt en nu de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat uitbreiding in de richting van de polder vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet wenselijk is, heeft de raad in redelijkheid een bouwvlak aan de gronden kunnen toekennen conform het vorige plan en heeft de raad in redelijkheid kunnen kiezen om het bouwvlak niet richting de polder uit te breiden.
Het betoog faalt.
Bedrijfswoningen
9. [appellant sub 3] voert aan dat de bedrijfswoningen op de percelen [locatie D] en [locatie E] ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd. De woningen zijn volgens hem lange tijd in eigendom en gebruik van zijn familie geweest. Weliswaar staan de bedrijfswoningen enige tijd leeg en zijn deze in bouwkundig slechte staat, maar het is de bedoeling deze woningen te amoveren en in de plaats daarvan nieuwe bedrijfswoningen te bouwen, aldus [appellant sub 3].
9.1. Aan het deel van het perceel van [appellant sub 3] waar de woningen staan, is de bestemming "Agrarisch" toegekend.
9.2. Vast staat dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan geen bouwvergunning of omgevingsvergunning voor bouwen is aangevraagd voor de verbouw of herbouw van de bedrijfswoningen, ook al is, zoals de raad stelt, meerdere malen door het gemeentebestuur aangegeven dat een omgevingsvergunning voor bouwen kon worden aangevraagd. Eveneens staat vast dat voor de bedrijfswoningen een sloopvergunning is verleend. Bovendien is niet in geschil dat de woningen reeds lange tijd leegstaan en niet geschikt zijn voor bewoning.
[appellant sub 3] heeft geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat het behoud van de bedrijfswoningen noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van het akkerbouwbedrijf. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat reeds een bedrijfswoning bij het akkerbouwbedrijf aanwezig is.
Aangezien [appellant sub 3] heeft nagelaten een vergunning aan te vragen voor het verbouwen of herbouwen van de woningen, de woningen reeds lange tijd leeg staan, onbewoonbaar zijn en een sloopvergunning is verleend voor de bedrijfswoningen, acht de Afdeling het aannemelijk dat de bedrijfswoningen binnen de planperiode zullen worden verwijderd. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat [appellant sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het behoud van de bedrijfswoningen noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van zijn akkerbouwbedrijf, heeft de raad in redelijkheid de voormalige bedrijfswoningen niet langer als zodanig kunnen bestemmen. In dat verband acht de Afdeling het standpunt van de raad dat een situatie zonder de desbetreffende bedrijfswoningen een ruimtelijke verbetering is, omdat de woningen een beperking zullen vormen voor de naastgelegen manege, niet onredelijk.
Het betoog faalt.
9.3. Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
10. [appellant sub 4] betoogt dat op een deel van zijn perceel [locatie F] ten onrechte geen sierteelt is toegestaan. Hij voert daartoe aan dat het perceel lange tijd in gebruik is geweest ten behoeve van sierteelt. Weliswaar is het perceel tijdelijk gebruikt ten behoeve van akkerbouw, maar om het bedrijf economisch te kunnen handhaven is het volgens hem ook nodig om het perceel te kunnen gebruiken ten behoeve van sierteelt.
10.1. De raad stelt dat de Verordening ruimte voorschrijft dat nieuwe sierteelt alleen in het concentratiegebied sierteelt mag worden gevestigd. De raad stelt verder dat het gemeentelijk beleid hierbij aansluit, door in de huidige bestemmingsplannen sierteelt niet meer verspreid mogelijk te maken.
Voorts stelt de raad dat uit een inventarisatie op grond van luchtfoto’s uit de jaren 2008 tot en met nu is gebleken dat het betreffende perceel recentelijk niet ten behoeve van sierteelt is gebruikt. [appellant sub 4] heeft volgens de raad geen concrete voornemens voor het gebruik van het perceel ten behoeve van sierteelt. Het bestaande agrarische gebruik is daarom als zodanig bestemd, aldus de raad.
10.2. Aan de percelen van [appellant sub 4] is de bestemming "Agrarisch" toegekend.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor agrarische grondgebonden akkerbouwbedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische grondgebonden akkerbouwbedrijfsactiviteiten en agrarische grondgebonden veehouderijbedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische grondgebonden veehouderijbedrijfsactiviteiten.
10.3. Ingevolge artikel 4, zevende lid, van de Verordening ruimte, wijzen bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten het boom- en sierteeltgebied (zoals weergegeven op kaart 2), geen bestemmingen aan die nieuwvestiging van agrarische bedrijven met boom- en sierteelt mogelijk maken en bevatten bestemmingsplannen bepalingen die erin voorzien dat alleen bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven een oppervlakte tot hoogstens 300 m² aan kassen per bedrijf mogelijk wordt gemaakt.
10.4. Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de Verordening ruimte, worden onder bestaande functies en bebouwing begrepen functies en bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig aanwezig zijn, of waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening vrijstelling of bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om vrijstelling of bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend, of die in overeenstemming met deze verordening tot stand zijn gekomen, of waarvoor ontheffing van deze verordening is verleend of wordt geacht te zijn verleend. Het vervangen van een rechtmatig aanwezig gebouw door een gebouw van gelijke aard, omvang en karakter wordt hieronder mede begrepen. In alle andere gevallen is sprake van nieuwe functies en nieuwe bebouwing. Onder nieuwe functies of nieuwe bebouwing wordt ook begrepen uitbreiding van bestaande functies en bestaande bebouwing, tenzij anders is bepaald of de bepaling zich daartegen verzet.
10.5. Het perceel [locatie F] ligt blijkens kaart 2 van de Verordening ruimte buiten het boom-en sierteeltgebied.
10.6. De raad heeft toegelicht dat in 2008 op het perceel [locatie F] geen sierteelt aanwezig was. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het perceel sindsdien in gebruik is genomen ten behoeve van sierteelt, danwel dat daarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd. Gelet daarop acht de Afdeling het niet aannemelijk dat op het perceel [locatie F] ten tijde van de inwerkingtreding van de Verordening ruimte sierteelt aanwezig was, hetgeen ingevolge artikel 1, vierde lid van de Verordening ruimte betekent dat sierteelt ter plaatse is aan te merken als een nieuwe functie.
10.7. Gelet op de ligging van het perceel [locatie F] buiten het boom- en sierteeltgebied, is het mogelijk maken van nieuwvestiging van sierteelt ter plaatse in strijd met artikel 4, zevende lid van de Verordening ruimte. De raad heeft dan ook terecht geen sierteelt op het perceel [locatie F] toegestaan. Bovendien bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Agrarisch", conform het bestaande gebruik, aan het perceel heeft kunnen toekennen.
10.8. Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 5]
11. [appellant sub 5] voert aan dat het plan ten onrechte niet de mogelijkheid biedt om een bedrijfswoning te bouwen op zijn perceel [locatie G], waarop hij een hoveniersbedrijf exploiteert. Hij voert daartoe aan dat een hoveniersbedrijf hoofdzakelijk agrarisch is en dat de Verordening ruimte aan de bouw van een bedrijfswoning daarom niet in de weg staat. Daarnaast heeft de gemeente volgens hem toegezegd dat de optie tot het bouwen van een bedrijfswoning in dit bestemmingsplan zou worden meegenomen.
Voorts beroept [appellant sub 5] zich op het gelijkheidsbeginsel en stelt hij dat hij dezelfde uitbreidingsmogelijkheden had moeten krijgen als bedrijven met een agrarische en een sierteeltbestemming.
11.1. De raad stelt dat geen toezegging is gedaan om een bedrijfswoning op het perceel mogelijk te maken. De raad stelt daarnaast dat een hoveniersbedrijf geen agrarisch bedrijf is omdat een hoveniersbedrijf zich anders dan een agrarisch bedrijf, gelet op de desbetreffende bedrijfsmatige activiteiten, niet noodzakelijkerwijs dient te vestigen in het buitengebied. De raad stelt dat hij heeft aangesloten bij de indeling op grond van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: SVBP 2012). De raad stelt dat zowel het gemeentelijke beleid als de Verordening ruimte nieuwe bedrijfswoningen bij niet-agrarische bedrijven niet toestaan. De raad stelt voorts dat het hoveniersbedrijf past op deze locatie, maar dat uitbreiding van het bedrijf met een bedrijfswoning niet wenselijk is.
De raad stelt verder dat de vergelijking met uitbreidingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven niet opgaat omdat het hoveniersbedrijf een niet-agrarisch bedrijf is. De in het plan geboden mogelijkheid om 10% uit te breiden is volgens de raad dan ook voldoende en gerechtvaardigd.
11.2. Aan het perceel [locatie G] is de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "hovenier" toegekend.
11.3. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 1 opgenomen staat van bedrijfsactiviteiten en tevens voor een hovenier in categorie 3 of hoger, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "hovenier".
Ingevolge artikel 1, lid 1.9 van de planregels, is een agrarisch bedrijf een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in:
a. grondgebonden akkerbouw: de teelt van gewassen op open grond, al dan niet onder plat glas, daaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt; b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
c. glastuinbouw: teelt van tuinbouw- en/of siergewassen en/of hiermee gelijk te stellen gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
d. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel;
e. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten;
f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie.
11.4. Het perceel [locatie G] ligt blijkens kaart 1 van de Verordening ruimte buiten de bebouwingscontouren. Gelet daarop is het toestaan van nieuwe bedrijfswoningen bij niet-agrarische bedrijven in strijd met artikel 3, derde lid, aanhef en onder d, van de Verordening ruimte.
11.5. De Afdeling stelt vast dat het hoveniersbedrijf van [appellant sub 5] niet valt onder een agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1, lid 1.9 van de planregels. Gelet op de verschillen in bedrijfsmatige activiteiten tussen een hoveniersbedrijf en een agrarisch bedrijf alsmede op het ontbreken van de binding van het hoveniersbedrijf met het buitengebied, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een hoveniersbedrijf een niet-agrarisch bedrijf is. De raad heeft voorts terecht aangesloten bij de SVBP 2012, waarin een hoveniersbedrijf onder de bestemming "Bedrijf" is opgenomen.
Aangezien het toestaan van bedrijfswoningen bij niet-agrarische bedrijven in strijd is met artikel 3, derde lid, aanhef en onder d, van de Verordening ruimte, heeft de raad er terecht van afgezien op het perceel [locatie G] een bedrijfswoning toe te staan.
11.6. Over het betoog van [appellant sub 5] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 5] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan ter plaatse van zijn perceel in een bedrijfswoning zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
11.7. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vergelijking van [appellant sub 5] van de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn hoveniersbedrijf met de uitbreidingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven niet opgaat, omdat, zoals overwogen onder 11.5, een hoveniersbedrijf niet gelijk gesteld kan worden aan een agrarisch bedrijf. In het aangevoerde ziet de Afdeling gelet daarop geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan het hoveniersbedrijf andere uitbreidingsregels heeft kunnen verbinden dan aan agrarische bedrijven.
Het betoog faalt.
11.8. Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
375-731.