201403596/2/R1.
Datum uitspraak: 26 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te Klimmen, gemeente Voerendaal,
en
de raad van de gemeente Voerendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] te Craubeek" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. [verzoeker] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 juni 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door J.J.E. Laudy, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door haar [bestuurder], bijgestaan door drs. S.J. van de Venne, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de uitbreiding van het bestaande landbouwmechanisatiebedrijf op het perceel [locatie]. Het plan voorziet in de bouw van een nieuw bedrijfsgebouw, een overdekte stapmolen voor de zeven bedrijfsmatig gehouden paarden en een nieuwe paardenstal.
3. [verzoeker] en anderen beogen met hun verzoek onomkeerbare ontwikkelingen ten gevolge van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen. [verzoeker] en anderen stellen dat de uitbreiding van het landbouwmechanisatiebedrijf van [belanghebbende] zal leiden tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
4. Voor zover [belanghebbende] betoogt dat een aantal indieners van het beroep niet als belanghebbende bij het plan kan worden aangemerkt, wordt als volgt overwogen. Vast staat dat in ieder geval [verzoeker] belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij het plan, zodat naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in zoverre sprake zal zijn van een ontvankelijk beroep. Gelet hierop bestaat aanleiding om in deze procedure inhoudelijk op het verzoek in te gaan.
5. [belanghebbende] heeft ter zitting toegelicht dat zij haar bedrijfsactiviteiten niet zal gaan uitbreiden. Het plan voorziet slechts in de mogelijkheid om de bestaande bedrijfsactiviteiten op een andere wijze uit te voeren. Een deel van de werkzaamheden en de opslag die nu op het buitenterrein plaatsvinden, zullen voortaan in het voorziene bedrijfsgebouw gaan plaatsvinden. De voorziene paardenstal dient ter vervanging van een reeds bestaande paardenstal. [belanghebbende] heeft voorts toegelicht dat zij niet voornemens is om de benodigde omgevingsvergunningen aan te vragen alvorens het plan in rechte onaantastbaar is geworden. [belanghebbende] zal louter grondwerkzaamheden gaan verrichten ter voorbereiding op de bouw van de voorziene gebouwen. Dit betreffen evenwel geen werkzaamheden die onomkeerbare gevolgen met zich brengen. De voorzitter ziet geen aanleiding om aan de mededelingen van [belanghebbende] te twijfelen. Derhalve bestaat geen spoedeisend belang bij het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Indien desondanks een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen wordt ingediend, dient de raad [verzoeker] en anderen daarvan direct op de hoogte te stellen, zodat zij desgewenst een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening kunnen indienen.
5.1. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2014
523.