201308080/1/A4.
Datum uitspraak: 2 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juli 2013 in zaak nr. 12/1902 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2010 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 18 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Kluytmans, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvangtoeslag verstaan: een tegemoetkoming van het Rijk, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder j, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), in de kosten van kinderopvang.
Ingevolge 1a, eerste lid, is op deze wet de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar;
2o de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot tot een terug te vorderen bedrag leidt, dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 18 april 2012 ten grondslag gelegd dat [appellante] in 2010 niet alle kosten van kinderopvang in dat jaar heeft betaald.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen recht had op kinderopvangtoeslag over 2010 omdat zij de kosten voor dit berekeningsjaar gedeeltelijk in 2011 heeft voldaan. Zij voert hiertoe aan dat zij in 2010, mede vanwege de onduidelijkheid van de regelgeving hierover, er niet van op de hoogte was dat zij alle kosten van kinderopvang in dat jaar diende te voldoen en voorts dat de gastouder akkoord was met een latere betaling van de kosten.
Daarnaast betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het terugvorderen door de Belastingdienst/Toeslagen van het aan haar over 2010 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag disproportioneel is. Zij stelt hiertoe dat wanneer zij wel tijdig zou hebben betaald zij wel aanspraak zou hebben op de toeslag en dat er bijzondere omstandigheden waren die de Belastingdienst/Toeslagen ertoe had dienen te brengen af te zien van het volledig op nihil stellen van het aan haar toegekende voorschot. In dit verband noemt [appellante] onder meer de nadelige financiële positie waarin zij vanwege het op nihil stellen van het aan haar toegekende voorschot kinderopvangtoeslag is komen te verkeren.
3.1. Vaststaat dat [appellante] een deel van de kosten voor kinderopvang in 2010 heeft betaald en het resterende deel op 22 juni 2011.
3.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in zijn verweerschrift opgemerkt dat hij voor de betalingstermijn van de vraagouder uitgaat van twee maanden. Alleen in bijzondere gevallen worden betalingen die na afloop van deze termijn zijn gedaan geaccepteerd. Bij het nemen van het besluit van 18 april 2012 is de Belastingdienst/Toeslagen ervan uitgegaan dat een dergelijk bijzonder geval zich niet voordeed.
3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), dienen alle verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna te worden voldaan om voor toepassing van de Wko in aanmerking te kunnen worden genomen. De reden hiervoor is gelegen in het belang van de Belastingdienst/Toeslagen om betrekkelijk kort na afloop van het kalenderjaar - aan de hand van de verstrekte gegevens over de tussen partijen gemaakte afspraken - definitief te kunnen vaststellen of voor dat jaar aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag en wat in dat geval de hoogte van de tegemoetkoming is.
Betaling van kosten van kinderopvang in 2010 op 22 juni 2011 is in beginsel te laat om voor toepassing van de Wko in aanmerking te komen. Hetgeen [appellante] betoogt geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten het door [appellante] op 22 juni 2011 betaalde bedrag voor kinderopvang niet toe te rekenen aan het toeslagjaar 2010. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot herzien op nihil mocht vaststellen.
Ook het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het terugvorderen van het voorschot kinderopvangtoeslag disproportioneel is, faalt. In artikel 26 van de Awir is dwingendrechtelijk bepaald dat, indien een herziening van een voorschot, zoals hier aan de orde, leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. Hieruit volgt dat de Awir niet de bevoegdheid geeft af te zien van de terugvordering van een bedrag dat bij wijze van voorschot is uitbetaald.
De betogen falen.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar beroepsgrond dat de kinderopvangtoeslag over het jaar 2011 ten onrechte op nihil is vastgesteld.
4.1. De rechtbank Midden-Nederland heeft in haar uitspraak van 16 oktober 2013 in zaak nr. 12/2345 geoordeeld over het beroep van [appellante] voor zover dit zag op het berekeningsjaar 2011. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank in zoverre ten onrechte niet op het beroep van [appellante] is ingegaan.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Schoppers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014
578.