201305388/1/R4.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag, en anderen,
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Mariahoeve" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2014, waar [appellant] en anderen, bij monde van [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Sakkee, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan bevat een juridisch-planologische regeling voor de wijk Mariahoeve.
3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht.
[appellant] heeft tijdig een zienswijze naar voren gebracht. De vermelding in de zienswijze van [appellant] dat de zienswijze "mede namens andere bewoners aan de Vlaskamp" is ingediend, is dermate onbepaald, dat de zienswijze niet kan worden geacht mede naar voren te zijn gebracht namens deze personen, doch uitsluitend door [appellant] zelf.
Nu de andere appellanten, allen wonende aan de Vlaskamp, geen zienswijze naar voren hebben gebracht en geen omstandigheid hebben aangevoerd op grond waarvan dit hun redelijkerwijs niet kan worden verweten, is het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door anderen dan [appellant].
4. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover het voorziet in de mogelijkheid van een aan huis gebonden beroep of bedrijf in woningen met een gemeenschappelijk portiek.
Hiertoe betoogt [appellant] dat dit gebruik in afwijking van het voorheen geldende plan in het plan wordt toegestaan. De raad heeft hierbij geen rekening gehouden met de negatieve ruimtelijke gevolgen van een beroep of bedrijf aan huis voor medebewoners van hetzelfde gebouw, aldus [appellant]. Hij wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2012, zaak nr. 201109510/1/A1. Hij betoogt dat in het plan ten onrechte geen beperkingen zijn gesteld aan de intensiteit van dit gebruik, zoals bezoekersaantallen en werktijden.
[appellant] betoogt voorts dat de gemeente Waalre het beleid voert om geen aan huis gebonden beroep of bedrijf toe te staan in meergezinshuizen.
4.1. De raad stelt dat hij al geruime tijd in zijn bestemmingsplannen voorziet in de mogelijkheid van een aan huis gebonden beroep of bedrijf binnen de woonbestemming, mede vanwege de belangen van zzp’ers bij het bestaan van deze mogelijkheid.
De raad verwacht, gelet op de aard van de in artikel 1, leden 1.6 en 1.7, van de planregels genoemde beroepen en bedrijfsactiviteiten, geen extra (parkeer)overlast of overbezetting van de portieken. De raad stelt dat hem geen situaties bekend zijn waarin een aan huis gebonden beroep of bedrijf heeft geleid tot een overlastsituatie. Een in het plan gestelde beperking aan bezoekersaantallen of openingstijden acht de raad niet handhaafbaar.
4.2. Blijkens de verbeelding is aan de woning van [appellant] en de omliggende woonblokken de bestemming "Wonen - 2" toegekend.
Ingevolge artikel 22, lid 22.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 1, lid 1.103, wordt onder ‘woning’ verstaan een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één of meerdere personen, al dan niet in combinatie met een bedrijf en/of beroep aan huis.
Ingevolge lid 1.6 wordt onder ‘aan-huis-gebonden bedrijf’ verstaan het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid - daaronder niet begrepen prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksclub - in tegenstelling tot beroepsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het bedrijf wordt ingenomen.
Ingevolge lid 1.7 wordt onder ‘aan-huis-gebonden beroep’ verstaan een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied - daaronder niet begrepen prostitutie - dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het beroep/verlenen van diensten wordt ingenomen.
4.3. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
In de definitiebepalingen van ‘aan-huis-gebonden beroep’ en ‘aan-huis-gebonden bedrijf’ worden als voorwaarden aan een dergelijk gebruik gesteld dat de activiteit door de beperkte omvang in een woning met behoud van de woonfunctie moet kunnen worden uitgeoefend. Voorts mag maximaal 30% van de woning, met een maximum van 40 m2, door het beroep of bedrijf worden ingenomen. Verder worden in artikel 1, leden 1.6 en 1.7, van de planregels beperkingen gesteld aan de aard van de activiteiten. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gebruiksmogelijkheden voor een beroep of bedrijf aan huis voldoende worden beperkt en bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de toegelaten aan huis gebonden beroepen of bedrijven zullen leiden tot onevenredige overlast voor medebewoners van het gebouw. De Afdeling acht voorts niet aannemelijk dat het toegelaten gebruik zal leiden tot een zodanig groot aantal aan huis gebonden beroepen en bedrijven in hetzelfde gebouw dat onevenredige overlast voor de medebewoners van het gebouw niet uitgesloten kan worden.
De door [appellant] genoemde uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2012 betrof een handhavingszaak waarin het gebruik van een perceel, dat bestemd was voor wonen, voor een tandartspraktijk, een niet geringe inbreuk op het geldende planologisch regime vormde. Uit de uitspraak kan niet worden afgeleid dat een aan huis gebonden beroep, zoals mogelijk gemaakt in het plan, leidt tot onevenredige overlast voor medebewoners.
Voor zover [appellant] erop wijst dat andere gemeenten een restrictiever beleid voeren ten aanzien van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, overweegt de Afdeling dat de raad bij de toekenning van bestemmingen aan gronden niet gebonden is aan beleid in andere gemeenten.
5. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep voor zover het is ingesteld door anderen dan [appellant] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
271-745.