ECLI:NL:RVS:2014:235

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
201304997/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 mei 2013 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend die op 27 maart 2012 door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij de rechtbank de eerdere afwijzing vernietigde.

De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij onvoldoende had gemotiveerd waarom hij geen toepassing had gegeven aan de hardheidsclausule. De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling geen rechten kan ontlenen aan ambtelijke misslagen en dat er geen objectief verifieerbare gegevens zijn die aantonen dat het onmogelijk is om met zijn gezin in Italië te wonen, waar de vreemdeling een verblijfsstatus heeft.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de vreemdeling niet had aangetoond dat er sprake was van een zeer uitzonderlijk individueel geval. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarmee de afwijzing van de verblijfsvergunning door de staatssecretaris werd bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201304997/1/V1.
Datum uitspraak: 24 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 mei 2013 in zaak nr. 12/37891 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2012 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 mei 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de vreemdeling geen rechten kan ontlenen aan ambtelijke misslagen. Bovendien staat vast dat niet objectief verifieerbaar is onderbouwd waarom het onmogelijk zou zijn om met het gezin in Italië te wonen, waar de vreemdeling een verblijfsstatus heeft, aldus de staatssecretaris.
2.1. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, worden afgewezen, indien een vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel, waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (hierna: mvv-vereiste).
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft een vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge het vierde lid kan de staatssecretaris het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.2. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1999/2000, 26 732, nr. 7, p. 108-109) moet worden afgeleid dat de in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 neergelegde bevoegdheid bedoeld is als discretionair van aard en beperkt van omvang. Gevallen, waaromtrent is voorzien dat het mvv-vereiste niet zal kunnen worden tegengeworpen, zijn bij en krachtens artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 van dat vereiste uitgesloten, zodat toepassing van de hardheidsclausule beperkt kan blijven tot zeer uitzonderlijke gevallen die door wet- en regelgever niet zijn voorzien.
2.3. Het ligt op de weg van de vreemdeling om de aan zijn beroep op de hardheidsclausule ten grondslag liggende feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen de vreemdeling naar voren heeft gebracht, bezien in samenhang met de uit het dossier bekende gegevens en bescheiden, niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een zeer uitzonderlijk individueel geval, waarin het tegenwerpen van het mvv-vereiste onbillijk moet worden geacht. De staatssecretaris betoogt terecht dat de vreemdeling aan de ambtelijke misslag, die in een vergelijkbare zaak heeft plaatsgevonden, geen rechten kan ontlenen. Hetzelfde geldt voor de ter zitting bij de rechtbank aangevoerde omstandigheid, dat de vreemdeling per abuis bij brief van 13 maart 2013 door de staatssecretaris is uitgenodigd zijn verblijfsdocument op te halen. Die misslagen geven mitsdien geen grond voor het oordeel dat de motivering van de staatssecretaris over de toepasselijkheid van de hardheidsclausule onvoldoende moet worden geacht. De door de rechtbank eveneens in aanmerking genomen situatie dat referente en de vier kinderen een verblijfsvergunning hebben in Nederland en de vreemdeling in Italië, terwijl niet vaststaat dat Italië verblijf zal toestaan aan de gezinsleden, biedt daarvoor evenmin grond. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat het gezinsleven niet in Italië kan worden uitgeoefend. Zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak zelf heeft vastgesteld, heeft de vreemdeling immers noch zijn stelling dat de leefomstandigheden in Italië dusdanig zijn dat het gezin op straat zou moeten leven, noch waarom het onmogelijk zou zijn om met het gezin in Italië te wonen met objectief verifieerbare gegevens onderbouwd. Naar niet in geschil is heeft de vreemdeling voorts geen pogingen ondernomen om zich daar met zijn gezin legaal te vestigen. De rechtbank heeft dit bij haar oordeel over de weigering van de staatssecretaris om toepassing te geven aan de hardheidsclausule niet onderkend.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 28 november 2012 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 mei 2013 in zaak nr. 12/37891;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014
392.