ECLI:NL:RVS:2014:233

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
201305381/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor wijziging van voorwaarde bij eerder verleende vrijstelling in Breda

Op 29 januari 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Breda om aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het wijzigen van een voorwaarde die verbonden was aan een eerder verleende vrijstelling voor het pand [locatie] te Breda. Het college had op 28 maart 2012 besloten om de omgevingsvergunning te weigeren, en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de belangen van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] in de belangenafweging waren betrokken, wat door [appellant] werd betwist.

De Afdeling heeft de zaak op 17 januari 2014 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door J.A.L. van Engelen en het college vertegenwoordigd was door S.A.L. van der Sleen. [belanghebbende] was ook aanwezig, bijgestaan door mr. P. Leemans. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanvraag van [appellant] om wijziging van de voorwaarde een herhaalde aanvraag was, en dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging van het besluit rechtvaardigden.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden die aan vrijstellingen zijn verbonden en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met aanvragen die betrekking hebben op eerder genomen besluiten.

Uitspraak

201305381/1/A1.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Breda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 april 2013 in zaak nr. 12/5501 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2012 heeft het college geweigerd aan [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het wijzigen van een voorwaarde verbonden aan een eerder verleende vrijstelling ten behoeve van het pand [locatie] te Breda (hierna: het pand).
Bij besluit van 3 september 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 28 maart 2012 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 24 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door J.A.L. van Engelen, en het college, vertegenwoordigd door S.A.L. van der Sleen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door mr. P. Leemans, advocaat te Breda, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het college aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van het pand. Bij uitspraak van 26 juni 2009, in zaken nrs. 09/2356 en 09/2357, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda het daarop genomen besluit op bezwaar vernietigd, zelf voorziend bepaald dat aan de vrijstelling de voorwaarde wordt verbonden dat de eigenaar van het pand [locatie] ook hoofdbewoner van dat pand dient te zijn en dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Zij heeft hierbij van belang geacht dat het college er waarde aan hecht te voorkomen dat het pand volledig wordt verhuurd en het college per abuis had verzuimd om aan de vrijstelling betreffende voorwaarde te verbinden. Tegen deze uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat de in bezwaar gehandhaafde vrijstelling alsmede de daaraan verbonden voorwaarde in rechte onaantastbaar zijn.
2. [appellant] heeft bij aanvraag van 17 december 2011 het college verzocht om de door de voorzieningenrechter aan de vrijstelling verbonden voorwaarde te wijzigen, in die zin dat de eigenaar of de hoofdhuurder hoofdbewoner van het pand moet zijn. Het college heeft geweigerd hieraan medewerking te verlenen. Het heeft hieraan ten grondslag gelegd dat die voorwaarde juist aan de vrijstelling is verbonden om te voorkomen dat het pand volledig voor kamerverhuur wordt gebruikt. Door toe te staan dat ook de hoofdhuurder hoofdbewoner van het pand mag zijn, kan het gehele pand voor kamerverhuur gebruikt worden en het college acht dat ruimtelijk bezien niet wenselijk en bovendien in strijd met het thans geldende bestemmingsplan "Tuinzigt-Westerpark".
3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank [belanghebbende] ten onrechte als partij heeft aangemerkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de belangen van [belanghebbende] zijn betrokken in de belangenafweging die ten grondslag ligt aan de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde. Nu [appellant] om wijziging van die voorwaarde heeft verzocht, zijn de belangen van [belanghebbende] daarbij betrokken. Hieraan kan niet afdoen dat het bouwplan is gerealiseerd, nu de voorwaarde ziet op het toegestane gebruik van het pand en nog steeds van toepassing is.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn aanvraag van 17 december 2011 een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht is. Hiertoe voert hij aan dat zijn eerdere aanvraag om bouwvergunning het realiseren van een dakopbouw betrof en de aanvraag van 17 december 2011 ziet op het versoepelen van een voorwaarde van een eerder verleende vrijstelling. Tevens voert hij aan dat hij aan zijn aanvraag nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd.
4.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
4.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
4.3. Met de aanvraag om omgevingsvergunning van 17 december 2011 beoogt [appellant] te bewerkstelligen dat het college terugkomt op de beperkende voorwaarde die aan de eerder door het college verleende vrijstelling is verbonden. De rechterlijke toetsing beperkt zich aldus tot de vraag of zich na het besluit van 19 augustus 2008 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan die het college tot heroverweging noopte.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] aan zijn verzoek van 17 december 2011 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Dat de gezinssituatie van [appellant] is gewijzigd heeft zij terecht niet als zodanig aangemerkt. Op het moment waarop de voorwaarde aan de vrijstelling werd verbonden, woonde [appellant] - hetgeen onweersproken is - niet in het pand en hij heeft daar sindsdien ook niet gewoond.
Het betoog faalt.
5. Nu van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet is gebleken, kan het besluit van 3 september 2012, de motivering daarvan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, niet worden getoetst. Aan het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid, wordt derhalve niet toegekomen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
414.