201309493/1/R2.
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Staphorst,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013, kenmerk PDN/2013-037, heeft de staatssecretaris krachtens artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) het gebied Olde Maten & Veerslootslanden aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: de Habitatrichtlijn).
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2014, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.D. Strookman en E.R. Osieck, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998 wijst onze Minister gebieden aan ter uitvoering van richtlijn 2009/147/1EG en de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, bevat een besluit als bedoeld in het eerste lid de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Tot de instandhoudingsdoelstellingen behoren in ieder geval: b. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties in het wild levende dier- en plantensoorten voor zover vereist ingevolge de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het derde lid kan de instandhoudingsdoelstelling bedoeld in het tweede lid mede betrekking hebben op doelstellingen ten aanzien van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied, anders dan vereist ingevolge de richtlijnen bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het vierde lid gaat een besluit als bedoeld in het eerste lid vergezeld van een kaart, waarop de begrenzing van het gebied nauwkeurig wordt aangegeven alsmede van een toelichting.
2. Het gebied Olde Maten & Veerslootslanden bestaat uit de deelgebieden Olde Maten en Veerslootslanden. Het gebied ligt ten oosten van het Zwarte Water in het poldergebied tussen Zwartsluis en Staphorst. Het beslaat een oppervlakte van ongeveer 790 hectare. Het gebied is onder andere aangewezen voor de habitatsoorten grote en kleine modderkruiper.
3. [appellante] kan zich niet verenigen met de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Hiertoe voert zij aan dat in strijd met eerdere afspraken haar bedrijf en agrarische huiskavels aan de [locatie] binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied zijn gebracht. Zij vreest hierdoor te worden gehinderd in haar bedrijfsvoering. Een onderbouwing van het besluit op dit punt ontbreekt en er zijn ook geen aangewezen habitattypen ter plaatse aanwezig, aldus [appellante].
3.1. De staatssecretaris stelt dat de begrenzing overeenkomt met de begrenzing van het gebied zoals het is aangemeld bij de Europese Commissie. Onder verwijzing naar de rapportage veldbezoek Natura 2000-gebied "Oldematen Veerslootlanden" van stichting RAVON (hierna: de rapportage van RAVON) stelt de staatssecretaris dat er sloten liggen binnen de gronden van [appellante] die behoren tot het leefgebied van de grote en kleine modderkruiper. De staatssecretaris betwist voorts dat er afspraken zijn gemaakt over het bedrijf van [appellante] in relatie tot de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Die afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het inrichtingsplan als uitvloeisel van de ruilverkaveling Rouveen.
3.2. In de rapportage van RAVON is vermeld dat bij het veldbezoek dat is uitgevoerd met name is gekeken naar de geschiktheid van het gebied voor de grote modderkruiper. Wanneer sloten te sterk zijn verland voor de grote modderkruiper wil dat volgens de rapportage zeggen dat ze ook geen geschikt habitat vormen voor de bittervoorn en kleine modderkruiper. Uit de rapportage van RAVON volgt dat in deelgebied 1a, waartoe de gronden van [appellante] behoren, diverse sloten aanwezig zijn die een geschikt habitat vormen voor de grote modderkruiper. Ongeveer 50% van de sloten is geschikt hiervoor.
3.3. Uit de kaart van het bestreden besluit volgt dat de bebouwing van [appellante] buiten de begrenzing is gelaten. Voor het overige deel van de gronden van [appellante] geldt dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hier geen habitatsoorten voorkomen, aangezien zij de rapportage van RAVON niet met feiten en omstandigheden heeft weersproken. Verder is van belang dat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans: Europese Unie) bij een aanwijzingsbesluit voor een Habitatrichtlijngebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard betrokken kunnen worden bij de begrenzing van het gebied. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn (arrest van het Hof van 7 november 2000, C-371/98, First Corporate Shipping, punten 16 en 25 (www.curia.europa.eu). Gelet op dit arrest heeft de staatssecretaris terecht de bedrijfsbelangen van [appellante] niet betrokken bij de begrenzing van het gebied. Hetzelfde geldt voor de vermeende afspraken die zouden zijn gemaakt. Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
647.