201308509/1/R1.
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Amsterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te Amsterdam,
en
de deelraad van het stadsdeel Noord van de gemeente Amsterdam, thans: de raad van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2013 heeft de stadsdeelraad het bestemmingsplan "Banne Buiksloot II" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2014, waar [appellant sub 1] en anderen, bij monde van [gemachtigden], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. T. van der Weijde, werkzaam bij DAS, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Hop en P.N. Vrijman, beiden werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet in een actualisering van het juridisch-planologisch kader voor het gebied Banne Buiksloot en is conserverend van aard.
Ontvankelijkheid
2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij het college.
[appellant sub 1] en anderen hebben beroep ingesteld namens onder meer [appellant sub 1A]. [appellant sub 1A] heeft geen zienswijze naar voren gebracht over het ontwerpplan.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld namens [appellant sub 1A], is niet-ontvankelijk.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Inhoudelijk
3.1. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] voeren aan dat als gevolg van de voorziene verbreding van de Klaprozenweg in het bestemmingsplan "Verbreding Klaprozenweg" de geluidbelasting op hun woonschepen zal toenemen. Zij betogen dat in het plan ten onrechte geen maatregelen tegen de toename in de geluidbelasting zijn opgenomen. Dit klemt volgens hen te meer omdat op de Klaprozenweg harder wordt gereden dan de toegestane 50 km per uur en daartegen niet handhavend wordt opgetreden.
3.2. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] zijn bewoners van woonschepen die in Zijkanaal I te Amsterdam nabij de Klaprozenweg liggen. Aan de woonschepen is de bestemming "Water" met de aanduiding "woonschepenligplaats" toegekend.
Ingevolge artikel 18, lid 18.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn binnen de bestemming "Water" ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding "woonschepenligplaats" ligplaatsen voor woonschepen ten behoeve van wonen toegestaan, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
3.3. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] zich niet richten tegen de voor hun woonschepen in het opgenomen bestemmingsregeling, maar met hun betoog beogen te bereiken dat maatregelen worden genomen tegen de toename in de geluidbelasting op hun woonschepen als gevolg van de verbreding van de Klaprozenweg die is voorzien in het in rechte onaantastbare bestemmingsplan "Verbreding Klaprozenweg". In het kader van dat bestemmingsplan diende de raad te beoordelen of de toename van de geluidbelasting als gevolg van de verbreding van de Klaprozenweg op de woonschepen aanvaardbaar is en of daartegen maatregelen dienden te worden genomen. De raad heeft daartoe een geluidsonderzoek ingesteld, waarvan de conclusie luidt dat de geluidbelasting vanwege de Klaprozenweg na de te nemen maatregelen ten hoogste 63 dB ter plaatse van de woonboten bedraagt en dat deze maatregelen niet of nauwelijks van invloed zijn op de geluidbelasting van de woonboten. Het betoog van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] richt zich derhalve tegen het bestemmingsplan "Verbreding Klaprozenweg". Dat bestemmingsplan ligt in deze procedure evenwel niet ter beoordeling voor. Voor zover wordt aangevoerd dat ten onrechte niet handhavend wordt opgetreden tegen verkeer op de Klaprozenweg dat harder rijdt dan de toegestane snelheid, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving betreft die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Gelet op het voorgaande kan reeds daarom het betoog van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] niet slagen. Gelet hierop behoeft hun betoog niet inhoudelijk te worden besproken.
4. [appellant sub 1] en anderen voeren voorts aan dat in de planregels niet duidelijk is bepaald dat steigers tussen de woonschepen in de haven van Zijkanaal I en de wal zijn toegestaan.
4.1. Ingevolge artikel 18, lid 18.2, onder a, van de planregels is bij woonschepen per woonschip één loopplank of steiger toegestaan met de volgende maximale maatvoeringsbepalingen:
1. breedte = gelijk aan de woonschepen;
2. diepte = 3 m.
Ingevolge lid 18.2, onder c, mogen woonschepen gelegen aan de aanlegsteigers in de haven in het Zijkanaal I met de adressen Klaprozenweg 74 t/m 154, onverminderd het bepaalde onder a, steigers naast de woonschepen hebben, waarbij de maatvoering zoals bepaald onder a van overeenkomstige toepassing is.
4.2. De Afdeling is van oordeel dat in artikel 18, lid 18.2, onder c, van de planregels duidelijk is bepaald dat steigers tussen de woonschepen in de haven van Zijkanaal I en de wal zijn toegestaan. Daarin is immers bepaald dat steigers naast deze woonschepen en derhalve ook steigers tussen deze woonschepen en de wal zijn toegestaan. Ter zitting heeft de raad dit bevestigd. Het betoog mist feitelijke grondslag.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ontvankelijk, en het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen niet-ontvankelijk, voor zover ingesteld namens [appellant sub 1A];
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen voor het overige en het beroep van [appellant sub 2] geheel ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Van Driel Kluit
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
703.