201307678/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2013 in zaak nr. 12/5718 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2012 heeft de raad aan [appellante] een vergoeding toegekend voor het besteden van 50 extra uren aan rechtsbijstand en de aanvraag van [appellante] om vergoeding van de overige 404 extra uren afgewezen.
Bij besluit van 19 oktober 2012 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. M. Dickhoff, advocaat te Diemen, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000), wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven die grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend, mits de raad de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, dient de rechtsbijstandverlener na beëindiging van de verlening van rechtsbijstand bij de raad een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, kan de raad de juistheid of volledigheid van de door de rechtsbijstandverlener verstrekte informatie of overgelegde bescheiden bij de desbetreffende instantie controleren.
Ingevolge het tweede lid stelt de raad de vergoeding vast op grond van de door de rechtsbijstandverlener verstrekte informatie en met inachtneming van artikel 2.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, dient de rechtsbijstandverlener, in afwijking van het eerste lid van artikel 28, bij het bereiken van de in artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij de raad tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt de raad geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien hij van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
2. De raad heeft bij besluit van 3 juli 2008 aan [appellante] een toevoeging voor rechtsbijstand verleend voor het instellen van een vordering uit onrechtmatige daad, als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, bij de civiele rechter ten behoeve van [persoon] jegens onder meer De Surinaamse Bank.
[appellante] heeft op 19 mei 2009 een aanvraag extra uren bij de raad ingediend. Op de vraag of er een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex is, heeft [appellante] geantwoord dat er acht gedaagden zijn die in respectievelijk Suriname en de Verenigde Staten van Amerika woonachtig dan wel gevestigd zijn. [appellante] heeft in dit verband een modelbegroting overgelegd waarin zij heeft vermeld dat zij verwacht 200 uren aan het dossier van [persoon] te besteden. De raad heeft hierop bij brief van 16 juni 2009 gereageerd en [appellante] erop gewezen dat bij de aanvraag extra uren het aanvraagformulier voor het vaststellen van de forfaitaire vergoeding ontbreekt en haar verzocht deze alsnog toe te zenden. [appellante] heeft deze gegevens op 21 juni 2009 verstrekt.
De raad heeft op 25 juni 2009 aan [appellante] een forfaitaire vergoeding van € 1327,87 toegekend. Voorts is de raad, na beoordeling van de modelbegroting van [appellante], tot de conclusie gekomen dat de zaak een bewerkelijk karakter draagt. De raad heeft daarbij opgemerkt in principe akkoord te gaan met een begroting tot 50 extra uren voor de te verlenen rechtsbijstand teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen de zaak af te handelen. Verder heeft de raad erop gewezen dat na afloop van de werkzaamheden bij de vaststelling een nadere inhoudelijke beoordeling zal plaatsvinden. Ten slotte heeft de raad erop gewezen dat indien zich ontwikkelingen voordoen waardoor meer uren moeten worden besteed, dan kan, tegelijk met de aanvraag voor vergoeding van de reeds toegekende extra uren, een aanvullende begroting worden ingediend.
[appellante] heeft in haar aanvraag om vergoeding van extra uren van 14 maart 2012 vermeld dat zij 454 extra uren aan het dossier van [persoon] heeft besteed. De raad heeft bij besluit van 4 maart 2012 zich beperkt tot een vergoeding van € 6.367,69 voor het verlenen van 50 extra uren aan rechtsbijstand ten behoeve van [persoon]. Deze vergoeding heeft de raad bij besluit van 19 oktober 2012 gehandhaafd.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het [appellante] op grond van het besluit van 25 juni 2009 duidelijk had moeten zijn dat zij toestemming had gekregen om 50 uren extra te besteden en dat indien overschrijding van deze uren zou plaatsvinden, zij een aanvullende aanvraag had moeten indienen. Volgens [appellante] zou het indienen van een dergelijke aanvullende aanvraag niet zinvol zijn geweest, omdat zij bij de aanvraag extra uren van 19 mei 2009 reeds een modelbegroting voor 200 extra uren heeft overgelegd. Verder voert [appellante] aan dat zij slechts de in het besluit van 25 juni 2009 vermelde instructies van de raad heeft opgevolgd. Ook is de rechtbank volgens [appellante] er ten onrechte vanuit gegaan dat de strekking van het besluit van 25 juni 2009 voldoende duidelijk was, omdat de rechtbank zelf heeft overwogen dat de bewoordingen van dat besluit niet glashelder zijn.
3.1. In de Leidraad Bewerkelijke zaken van december 2008 (hierna: de Leidraad) is uiteengezet dat bij het aanvraagformulier het volledig ingevulde en ondertekende declaratie-exemplaar van de toevoeging (indien het een eerste aanvraag extra uren betreft) of van de eerder verleende toekenning extra uren (indien het een vervolgaanvraag extra uren betreft) moet worden overgelegd. Toegelicht is in dit verband dat het forfait of de reeds eerder toegekende uren op grond van de regelgeving steeds tegelijk met een (vervolg)aanvraag voor toestemming voor extra uren dienen te worden gedeclareerd. Zonder declaratie wordt een aanvraag om toestemming tot het besteden van extra uren niet in behandeling genomen. Verder is opgemerkt dat het Bvr 2000, in het bijzonder artikel 31, vereist dat de rechtsbijstandverlener een begroting overlegt van nog te verrichten werkzaamheden en dat de raad (gedeeltelijk) met de begroting instemt, indien hij van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt besteed. Hieruit volgt volgens de Leidraad dat een aanvraag om extra uren tijdig, dat wil zeggen voorafgaand aan de extra te besteden uren moet worden ingediend. Extra uren die reeds zijn besteed vóór de ontvangst van de aanvraag extra uren komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.
3.2. In de nota van toelichting bij artikel 31, eerste lid, van het Bvr 2000 (Stb. 1999, 580) is voorts het volgende opgemerkt:
"De rechtsbijstandverlener ontvangt een vergoeding voor de werkzaamheden die hij binnen de begrote en goedgekeurde tijdsbesteding heeft verricht. Voorziet hij dat de tijdgrens wederom zal worden overschreden dan dient hij weer een aanvraag tot vaststelling van de vergoeding voor de reeds verrichte werkzaamheden alsmede een begroting met betrekking tot de tijdsbesteding van naar te verwachten nog te verrichten werkzaamheden in. En opnieuw beoordeelt het bureau de doelmatigheid."
3.3. Uit het besluit van 25 juni 2009 volgt dat de raad gedeeltelijk heeft ingestemd met de door [appellante] bij haar aanvraag extra uren van 19 mei 2009 overgelegde modelbegroting. De raad heeft immers in het kader van een doelmatige rechtsbijstandverlening slechts 50 extra uren - in plaats van de door [appellante] in de modelbegroting vermelde 200 uren - aan [appellante] toegekend. Dat de raad daarbij heeft opgemerkt dat bij de vaststelling een nadere inhoudelijke beoordeling zal plaatsvinden, ziet op de controle die de raad op grond van artikel 29, eerste lid, van het Bvr 2000 bij de vaststelling van de vergoeding van de toegekende uren kan verrichten. [appellante] heeft uit deze opmerking dan ook ten onrechte afgeleid dat, zoals zij ter zitting naar voren heeft gebracht, de 50 extra uren een eerste toekenning was en er pas later duidelijkheid zou komen over het totaal aan haar toe te kennen extra uren rechtsbijstand. Verder volgt uit de opmerking van de raad dat - samengevat - indien er meer uren moeten worden besteed er een aanvullende begroting kan worden ingediend, dat [appellante] - mede de Leidraad en de nota van toelichting in aanmerking genomen - gehouden was een nieuwe aanvraag extra uren in te dienen op het moment dat was te voorzien dat de bij besluit van 25 juni 2009 toegekende 50 extra uren voor haar ontoereikend zouden zijn. Bij die aanvraag had [appellante] een nieuwe begroting moeten overleggen waarin zij de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden inzichtelijk had moeten maken. Nu onbestreden is dat [appellante] na het besluit van 25 juni 2009 geen nieuwe aanvraag extra uren met een nieuwe begroting heeft ingediend, heeft de raad in het besluit van 3 mei 2012 zich terecht beperkt tot de vergoeding van de bij besluit van 25 juni 2009 aan [appellante] toegekende 50 extra uren. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht tot de bestreden overweging is gekomen.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat de raad onduidelijk is geweest over de bewoordingen "(nog meer) extra uren", zij hierover contact had kunnen opnemen met de raad. [appellante] voert aan dat zij diverse keren contact heeft opgenomen met de raad, maar dat hierover nimmer enig antwoord is gekomen.
4.1. Dit betoog faalt reeds omdat het besluit van 25 juni 2009, zoals volgt uit het hiervoor onder 3.3 overwogene en hetgeen de rechtbank terecht heeft overwogen, voldoende duidelijk is.
5. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gegeven dat de raad bij zeer omvangrijke strafzaken extra blokken van maximaal 50 uren toekent, er niet aan in de weg staat om bij omvangrijke civiele zaken eenzelfde systematiek te hanteren, kan de Afdeling in dit geding niet beoordelen. [appellante] heeft immers geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid bezwaar te maken tegen het besluit van 25 juni 2009, zodat van de juistheid van dit besluit, met de daarin vervatte toekenning van 50 extra uren, in dit geding dient te worden uitgegaan.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
636.