201307659/1/A4.
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te IJsselstein,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2013 in zaak nr. 13/579 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein.
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2012 heeft het college besloten tot invordering van door [appellant] verbeurde dwangsommen wegens het niet naleven van een aan hem op 5 januari 2012 opgelegde last onder dwangsom.
Bij besluit van 13 december 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door E.M. Hilkhuijsen LL.B., zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het besluit van 5 januari 2012 heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd wegens het in strijd met de artikelen 3.30 en 3.31 van de Activiteitenregeling milieubeheer niet laten keuren en het niet overleggen van een keuringsrapport van de leidingen van de propaantank binnen de inrichting van [appellant] aan de [locatie] te IJsselstein. Het college heeft daarbij een dwangsom opgelegd van € 350,00 voor iedere week dat de gevraagde gegevens niet zijn overgelegd met een maximum van € 3.500,00.
2. Bij besluit van 15 mei 2014 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 27 augustus 2012 alsnog gegrond verklaard en de besluiten van onderscheidenlijk 27 augustus 2012 en 13 december 2012 ingetrokken. Aan het besluit van 15 mei 2014 heeft het college ten grondslag gelegd dat tijdens de hogerberoepsprocedure is gebleken dat [appellant] de leidingen in februari 2012 reeds heeft laten keuren. Volgens het college is deze keuring zwaarwegender dan het op dat moment niet overleggen van een keuringsrapport op grond van een ten tijde van belang niet in detail uitgewerkte norm waarnaar artikel 3.30 van de Activiteitenregeling milieubeheer verwijst. Het college ziet daarom af van invordering van de verbeurde dwangsommen.
3. [appellant] beoogt met zijn hoger beroep te bereiken dat de verbeurde dwangsommen niet worden ingevorderd. Gelet op hetgeen onder 2 is overwogen, is met het besluit van 15 mei 2014 derhalve geheel tegemoet gekomen aan het hoger beroep van [appellant]. Hij heeft dan ook geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep.
4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
6. Met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb zal de Afdeling bepalen dat het in hoger beroep door [appellant] betaalde griffierecht door het college dient te worden vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
628.