ECLI:NL:RVS:2014:2292

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
201307170/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Verblijfsrecreatieterreinen Steenwijkerland en de rechtsgeldigheid van de bestemmingen

Op 25 juni 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen Steenwijkerland". Het geschil ontstond naar aanleiding van een besluit van de raad van de gemeente Steenwijkerland, dat op 18 juni 2013 het bestemmingsplan vaststelde. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder een camping en twee andere appellanten, beroep ingesteld. De appellanten stelden dat de raad ten onrechte geen woonbestemming aan een woning op het perceel van de camping heeft toegekend en dat de bestemmingen niet in overeenstemming zijn met de VNG-brochure, die richtlijnen geeft voor de afstand tussen woningen en recreatieterreinen.

De Afdeling overwoog dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. De appellanten voerden aan dat de raad ten onrechte de adviesafstanden van de VNG-brochure niet had toegepast en dat er sprake was van overgangsrecht. De raad stelde echter dat de woning op het perceel niet als burgerwoning kon worden bestemd, omdat deze in het verleden als bedrijfswoning was gebruikt en dat de afstand tot de camping niet voldeed aan de richtlijnen van de VNG-brochure.

De Afdeling concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woning niet aanvaardbaar was, gezien de afstand van ongeveer 6 meter tot de camping. De Afdeling verklaarde het beroep van de camping en de andere appellanten ongegrond, en het beroep van een derde appellant niet-ontvankelijk, omdat deze geen rechtstreeks belang had bij het besluit. De uitspraak bevestigt de beleidsvrijheid van de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de toepassing van de VNG-brochure.

Uitspraak

201307170/1/R1.
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], handelend onder de naam [bedrijf] (hierna: [camping]), waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], gevestigd te Belt-Schutsloot, gemeente Steenwijkerland,
2. [appellant sub 2], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Belt-Schutsloot, gemeente Steenwijkerland,
3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Wetering, gemeente Steenwijkerland,
en
de raad van de gemeente Steenwijkerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen Steenwijkerland" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [camping], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[camping], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2014, waar [camping], vertegenwoordigd door [vennoot A] en [vennoot B], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. D. Meloni, werkzaam bij Meloni advies ruimtelijk en algemeen bestuursrecht, en de raad, vertegenwoordigd door E.S. Fijma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actualisering van het planologisch kader voor een aantal verblijfsrecreatiegebieden.
Het beroep van [camping]
3. [camping] betoogt dat ten onrechte geen woonbestemming aan de woning op haar perceel is toegekend. In dit verband heeft de raad ten onrechte gesteld dat de adviesafstand van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: VNG-brochure) zich hiertegen verzet, terwijl binnen de gemeente een groot aantal situaties bestaat waar de adviesafstanden ook niet worden gehanteerd.
Voorts wijst [camping] erop dat de woning met instemming van de gemeente tot 1987 en vanaf 2003 tot op heden niet bewoond is geweest door de beheerder van de camping, maar als burgerwoning is gebruikt en beroept zich daarom op het overgangsrecht van het vorige plan. De instemming van de gemeente blijkt onder meer uit de brief van de directeur van gemeentewerken van 26 januari 1976 en de bijdrage die de minister van het toenmalige Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening heeft verstrekt voor de woning. De raad stelt ten onrechte dat [camping] aan deze rijksbijdrage geen rechten kan ontlenen.
3.1. De raad stelt dat op grond van het vorige bestemmingsplan "Belt-Schutsloot", vastgesteld in 1979, één bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] was toegestaan. Voorts hebben [vennoot A] en [vennoot B] van 24 juli 1987 tot 1 januari 2001 de bedrijfswoning als beheerders van de camping bewoond. Van legale bewoning op grond van het overgangsrecht is volgens de raad geen sprake.
De bestemming en aanduiding zijn overeenkomstig de verleende bouwvergunning toegekend. Uit de aanvraag blijkt volgens de raad dat een vergunning is verleend voor een beheerderswoning. Verder stelt de raad dat geen sprake is van instemming met het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning. Voorts verzet de adviesafstand van de VNG-brochure zich tegen het mogelijk maken van een woning, gelet op de korte afstand tot het recreatieterrein. Anders dan bij bestaande situaties die als zodanig zijn bestemd, betreft het mogelijk maken van een woonbestemming op dit perceel een nieuwe situatie die aan geadviseerde afstanden van de VNG-brochure wordt getoetst, aldus de raad.
3.2. [camping] exploiteert een camping op het perceel [locatie 2].
Blijkens de verbeelding is aan de woning op het perceel [locatie 1] de bestemming "Recreatie - Recreatieterrein 1" en de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - facilitaire voorzieningen" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Recreatieterrein 1" aangewezen gronden bestemd voor:
[…];
j. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen "bedrijfswoning" of "specifieke vorm van recreatie - facilitaire voorzieningen", uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten";
[…].
3.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Belt Schutsloot", vastgesteld door de raad bij besluit van 9 oktober 1979 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Overijssel bij besluit van 2 december 1980, was aan het perceel de bestemming "Kampeerterrein" met daarop een bouwvlak toegekend.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de voorschriften van dat plan waren de op de kaart voor "Kampeerterrein" aangewezen gronden bestemd voor het kamperen in toercaravans, kampeerauto’s, tentwagens, vouwwagens en tenten, met daarbij behorende bebouwing, speelterreinen, spartelvijvers, parkeer- en groenvoorzieningen.
Ingevolge het derde lid, onder b, mocht op de in het eerste lid bedoelde gronden per kampeerterrein ten hoogste één beheerderswoning met bergplaats worden gebouwd.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, was het verboden de gebouwen binnen het plangebied, die waren of reeds zijn gebouwd op plaatsen, waar dit krachtens het plan was toegestaan te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de op de kaart aangewezen bestemmingen en deze voorschriften.
Ingevolge artikel 24 mochten gronden en opstallen die bij het van kracht worden van het plan in gebruik waren of geregeld plachten te worden gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor zij blijkens de bestemming ingevolge het plan mochten worden gebruikt, voor die doeleinden in gebruik blijven, doch het was verboden dit bestaande gebruik te veranderen in een gebruik voor doeleinden, die van de bestemming van de grond afwijken, tenzij in een gebruik dat meer overeenkwam met de bestemming.
3.4. Blijkens de brief van het college van burgemeester en wethouders gericht aan het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verzonden op 13 oktober 1972, heeft [belanghebbende] een vergunning aangevraagd voor de bouw van een beheerderswoning op het perceel [locatie 3], het voormalige adres voor het perceel [locatie 1]. Met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is hiervoor een vrijstelling verleend.
3.5. In de VNG-brochure zijn milieubelastende activiteiten ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een aanbevolen afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Volgens de VNG-brochure wordt tussen een kampeerterrein en een woning een richtafstand van 50 m aanbevolen.
3.6. De aanbevolen afstanden in de VNG-brochure zijn primair bedoeld voor toepassing in nieuwe situaties, waarbij de richtafstanden zowel kunnen worden gebruikt wanneer een milieugevoelige bestemming mogelijk wordt gemaakt, als wanneer de vestiging van een nieuw bedrijf mogelijk wordt gemaakt. Het vorige plan stond geen woning op het perceel toe, maar een bedrijfswoning. Indien op het perceel een woning in plaats van een bedrijfswoning wordt toegestaan, is sprake van een nieuwe planologische situatie waarvoor de aanbevolen afstanden in de VNG-brochure primair zijn bedoeld. Dat de raad de aanbevolen afstanden van de VNG-brochure niet op bestaande situaties heeft toegepast, geeft derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in deze situatie de VNG-brochure niet had mogen toepassen.
De Afdeling overweegt voorts dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een woning niet aanvaardbaar is gelet op de door de VNG-brochure aanbevolen afstand van 50 m, nu de gewenste woning op een afstand van ongeveer 6 m van de camping is gesitueerd en die situatie daarom niet voldoet aan de aanbevolen afstand.
Verder heeft de raad met het mogelijk maken van een bedrijfswoning aangesloten bij het vorige plan en de vrijstelling die is verleend voor een beheerderswoning.
Dat het pand volgens [camping] tussen 2001 en januari 2003 en sinds juli 2003 niet als bedrijfswoning is gebruikt, betekent niet dat de woning als zodanig had moeten worden bestemd. Anders dan [camping] betoogt, valt het gebruik van de bedrijfswoning als woning niet meer onder het overgangsrecht, omdat de bedrijfswoning vanaf 1987 tot 2001 in overeenstemming met het vorige plan is gebruikt. Van 2001 tot januari 2003 en tussen juli 2003 en 2013 is de bedrijfswoning wel gebruikt op een wijze die niet in overeenstemming was met het vorige plan. Dit gebruik is echter niet aangevangen voor het van kracht worden van het vorige plan dat in 1979 is goedgekeurd. Dat [camping] de bedrijfswoning tussen 1973 en 1987 niet als bedrijfswoning, maar als woning heeft gebruikt maakt het voorgaande niet anders, nu dat gebruik na 1987, nadat zij eigenaar en exploitant van de camping was geworden, is beëindigd. Daarmee is het overgangsrecht uitgewerkt. Gelet hierop is geen sprake van dezelfde omstandigheid als in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2013 met zaak nr. 201204367/1/R1, nu in die zaak sprake was van een bedrijfswoning die voor de tweede maal onder het overgangsrecht was gebracht, hetgeen in deze zaak niet het geval is.
Aan de omstandigheid dat de minister van het toenmalige Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening een bijdrage voor eigen woningbezit aan de vorige eigenaar van de bedrijfswoning heeft toegekend, kan niet het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend dat de bedrijfswoning in het bestemmingsplan als woning wordt aangemerkt. Die bijdrage in het kader van het Besluit geldelijke steun volkshuisvesting en de Beschikking geldelijke steun eigen woningen 1968 is niet relevant bij het vaststellen van een bestemming in het kader van een bestemmingsplan in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
De brief van de directeur van gemeentewerken van 26 januari 1976 kan evenmin dergelijke verwachtingen hebben gewekt, nu daarin de woning uitdrukkelijk een beheerderswoning wordt genoemd. Dat men binnen de gemeente, zoals volgt uit deze brief, er van op de hoogte was dat [vennoot A] de eigenaar was van de bedrijfswoning, betekent niet dat werd ingestemd met bewoning daarvan door een ander dan de beheerder. Het betoog faalt.
3.7. Ten aanzien van de door [camping] gemaakte vergelijking met de woningen aan de Veneweg 266 en 268 heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat die woningen al in het vorige bestemmingsplan als zodanig waren bestemd, anders dan het vorige bestemmingsplan dat voor het perceel [locatie 1] een bedrijfswoning toestond.
Ten aanzien van de door [camping] gemaakte vergelijking met het perceel Belterweg 102, waarbij volgens [camping] niet wordt voldaan aan de adviesafstand van de VNG-brochure terwijl dit volgens haar ook een nieuwe situatie betreft, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat aan dat perceel de bestemming "Recreatie - Recreatieterrein 1" en de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - facilitaire voorzieningen" is toegekend, en dus geen burgerwoning wordt mogelijk gemaakt en het reeds hierom geen vergelijkbare situatie betreft.
In hetgeen [camping] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [camping] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
4. Voorts kan [camping] zich niet verenigen met de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "parkeerterrein" toegekend aan het perceel 4858. Aan deze gronden had, mede gelet op de verkeersveiligheid, de bestemming "Recreatie - Recreatieterrein 1" moeten worden toegekend.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het beleid geldt dat parkeren binnen het recreatieterrein plaatsvindt. Verder is het uitgangspunt bij dit bestemmingsplan geweest dat indien parkeerterreinen los van een bijbehorend recreatieterrein liggen, deze als recreatieterrein worden bestemd. Voor dit perceel is een recreatiebestemming volgens de raad niet mogelijk, gelet op de afstand van minder dan 50 m tot de omliggende woonpercelen Belterweg 98, 96 en 94. Derhalve is het terrein, dat los van het bijbehorend terrein is gesitueerd, als zodanig bestemd.
Verder neemt de verkeersveiligheid volgens de raad niet toe als de bestemming "Recreatie - Recreatieterrein 1" wordt toegekend, omdat dan in plaats van parkeren op het parkeerterrein, de verkeersbewegingen op het recreatieterrein zullen toenemen.
4.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel 4858 de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "parkeerterrein" toegekend.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor:
a. verkeersdoeleinden;
b. speelvoorzieningen;
c. parkeervoorzieningen;
d. een parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";
e. paden, wegen en straten;
[…].
4.3. Blijkens de plankaart van het vorige bestemmingsplan "Belt-Schutsloot, partiële herziening parkeerplaats" was aan het perceel onder meer de bestemming "Verkeersdoeleinden - B (parkeerterrein)" toegekend.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de voorschriften van dat plan waren de op de plankaart voor "Verkeersdoeleinden - B (parkeerterrein)" aangewezen gronden bestemd voor parkeerplaatsen en beplantingen met daarbij behorende andere bouwwerken.
4.4. Het vorige plan voorzag in een parkeerbestemming voor het perceel 4858. Derhalve zou met het toekennen van de bestemming "Recreatie - Recreatieterrein 1" aan het perceel een nieuwe planologische situatie ontstaan. Gelet op hetgeen in 3.6 is overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten aanzien van dit perceel de VNG-brochure ten onrechte heeft toegepast.
Verder wordt overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Recreatie - Recreatieterrein 1" niet aanvaardbaar is nu niet wordt voldaan aan de door de VNG-brochure aanbevolen afstand van 50 m tot de reeds aanwezige woningen. Voorts heeft de raad zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verkeersveiligheid bij de bestemming "Recreatie - Recreatieterrein 1" niet zal verbeteren, nu daardoor het aantal verkeersbewegingen op het recreatieterrein aan weerszijden van de Belterweg zal toenemen indien er geen apart parkeerterrein meer beschikbaar is. Het betoog faalt.
4.5. Voor zover [camping] erop wijst dat het parkeerterrein is opgenomen in onderhavig bestemmingsplan en niet in het bestemmingsplan "Zuidelijke kernen" en dat daarom de bestemming "Recreatie - Recreatieterrein 1" aan het parkeerterrein had moeten worden toegekend, wordt overwogen dat de naam van het bestemmingsplan niet beslissend is voor de vraag welke bestemming aan het parkeerterrein had moeten worden toegekend. Het betoog faalt.
4.6. Ten aanzien van de door [camping] gemaakte vergelijking met twee percelen gelegen aan de Vaste Belterweg en de Belterweg heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat deze gronden, die in het vorige plan een parkeerbestemming hadden, direct aansluiten aan een daarnaast gelegen recreatieterrein, anders dan het geval is bij het perceel van [camping] dat aan de andere zijde van de weg is gelegen ten opzichte van het bijbehorende recreatieterrein. In hetgeen [camping] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [camping] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situaties.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [camping] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
5.1. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de aanduiding "horeca van categorie 2" toegekend aan zijn perceel [locatie 4]. Hij betoogt dat de aanduiding "horeca van categorie 3" had moeten worden toegekend. [appellant sub 2] voert hiertoe aan dat hij een snackbar en een zelfstandig café op zijn perceel exploiteert.
Volgens [appellant sub 2] heeft de gemeente meegewerkt aan het realiseren van een zelfstandig café op zijn perceel. Hij wijst in dit kader op een op 21 december 2000 verleende drank- en horecawetvergunning en op maatregelen die zijn getroffen in overleg met ambtenaren van de gemeente om te voldoen aan de eisen van de Wet op de kansspelen.
Verder leidt [appellant sub 2] uit de zienswijzenota af dat een kantine bij een verblijfsrecreatieterrein als horeca van categorie 3 moet worden aangemerkt.
Voorts wijst [appellant sub 2] op een onjuiste zinsnede in de toelichting waarin enkel de aanwezigheid van een snackbar wordt gemeld, zonder dat melding wordt gemaakt van het zelfstandige café. Derhalve is de aanwezigheid van een café op zijn perceel niet in de besluitvorming betrokken.
Voorts voert [appellant sub 2] aan dat de branchering ten aanzien van horeca niet is toegestaan, nu het onderscheid tussen horeca van categorie 2 of 3 binnen de verblijfsrecreatieve bestemming niet ruimtelijk relevant is.
Verder heeft de raad ten onrechte gesteld dat in het plan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, terwijl een bestemmingsplan bij uitstek het ruimtelijke instrument is waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. [appellant sub 2] wijst in dit kader op de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013, zaak nr. 201210659/1/R1.
5.2. De raad stelt dat het vorige plan geen café mogelijk maakte. De bouwvergunning is verleend voor een campinggebouw met onder meer een kantine en een snackbarloket en niet voor een café. Ook de verleende drank- en horecawetvergunning sluit aan op de bouwvergunning, nu deze is verleend voor de kantine. Voorts staat het toetsingskader voor de vergunningverlening voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten los van het bestemmingsplan. Gelet hierop is het exploiteren van een café nooit toegestaan geweest, aldus de raad. De raad heeft rekening gehouden met het bestaande gebruik dat niet meer ondergeschikt is aan de verblijfsrecreatie, waarbij de raad heeft aangesloten bij het type horeca dat onder het vorige plan was toegestaan. Gelet op de eerder toegestane kioskfunctie van de snackbar, heeft de raad de aanduiding "horeca van categorie 2" toegekend. Een zwaardere horeceacategorie acht de raad, gelet op de ruimtelijke uitstraling hiervan en het conserverende karakter van het bestemmingsplan, niet passend.
5.3. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 4] onder meer de bestemming "Recreatie - Recreatieterrein 1" en de aanduidingen "horeca van categorie 2" en "specifieke vorm van recreatie - recreatieve nachtverblijven type 2" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1.1, van de planregels, zijn de voor "Recreatie - Recreatieterrein 1" aangewezen gronden bestemd voor:
[…];
d. de bij de verblijfsrecreatie horende facilitaire voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - facilitaire voorzieningen", met dien verstande dat combinatie van deze facilitaire functie met verblijfsrecreatie in recreatieve nachtverblijven type 2 is toegestaan uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatieve nachtverblijven type 2";
[…];
h. horeca van categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2" met dien verstande dat combinatie van deze horecafunctie met verblijfsrecreatie in recreatieve nachtverblijven type 2 is toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatieve nachtverblijven type 2";
i. horeca van categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 3";
m. gecombineerde horeca van categorie 2 en 4, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 1";
[…].
Ingevolge artikel 1, lid 1.58, wordt onder facilitaire voorzieningen verstaan voorzieningen die onderdeel uitmaken van de exploitatie van het verblijfsrecreatieterrein ter ondersteuning van de verblijfsrecreatie, zoals sanitaire voorzieningen, inpandig zwembad, opslagruimte, stalling van vaartuigen, dierenverblijven, entree, receptie, welness, en kantoorruimte. Onder deze voorzieningen worden ook begrepen detailhandel en horeca van categorie 1, 2 en 3, voor zover deze detailhandel- en horecafuncties ondergeschikt en inherent zijn aan de verblijfsrecreatieve functie.
Ingevolge lid 1.65 wordt onder horeca van categorie 2 verstaan een inrichting die is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen of kunnen worden genuttigd. Daaronder worden begrepen: cafetaria / snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, ijssalon / ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant.
Ingevolge lid 1.66 wordt onder horeca van categorie 3 verstaan een inrichting die is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen te worden genuttigd, alsmede de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar.
5.4. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Noord-Oost" was de bestemming "Verblijfsrecreatieve doeleinden" met de aanduidingen "geen bedrijfswoning toegestaan", "kiosk toegestaan" en "max. oppervlakte 150 m²" aan het perceel toegekend.
Ingevolge artikel 13, lid A, van de voorschriften van dat plan waren de gronden op de kaart aangewezen voor "Verblijfsrecreatieve doeleinden" bestemd voor:
- een kamphuis indien en voor zover de gronden op de kaart zijn aangeduid met "kamphuis" (…);
- het recreatief verblijven in kampeermiddelen en/of trekkershutten indien en voor zover de gronden op de kaart zijn aangeduid met "camping";
alsmede voor de verkoop van versnaperingen indien en voor zover de gronden op de kaart zijn aangeduid met "kiosk toegestaan" en met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwde oppervlakte ten hoogste bedraagt 15 m² met de daarbij behorende voorzieningen - waaronder begrepen sanitaire voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het onderhoud en beheer - met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en terreinen.
5.5. Bij besluit van 30 november 1999 is een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een campinggebouw op het perceel [locatie 4]. Blijkens het bijbehorende bouwplan zijn in het campinggebouw onder meer een kantine en een snackbar voorzien.
5.6. Bij besluit van 4 december 2000 is een drank- en horecawetvergunning verleend tot het uitoefenen van een horecabedrijf aan [appellant sub 2] voor het perceel [locatie 4]. De vergunning geldt voor de kantine en het terras.
5.7. In de beleidsnotitie bestemmingsplan buitengebied, vastgesteld door de raad op 27 maart 2012, is vermeld dat in principe een beleid van clustering van horeca in de kernen wordt nagestreefd en dat terughoudend wordt omgegaan voor wat betreft het ontstaan van volwaardige horecavestigingen buiten de daarvoor beoogde gebieden.
5.8. Onder het vorige plan was het exploiteren van een café niet toegestaan. Evenmin voorzag de bouwvergunning voor het campinggebouw in een zelfstandig café. Ook de verleende drank- en horecawetvergunning, voor zover daar al rechten aan kunnen worden ontleend in het kader van dit bestemmingsplan, ziet niet op een café, maar op een kantine en een terras. In de aanvraag behorend bij de vergunning is vermeld dat de aanvraag ziet op de kantine ten behoeve van de camping en "horeca akt. vanuit kantine alleen voor campinggasten". Dat [appellant sub 2] beschikt over een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten leidt niet tot het oordeel dat op het perceel in planologisch opzicht een café zou moeten worden toegestaan, nu de vergunningverlening voor kansspelautomaten een ander afwegingskader kent.
Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat in de besluitvorming ten onrechte niet is betrokken dat hij een café exploiteert, wordt overwogen dat [appellant sub 2] daarop in zijn zienswijze heeft gewezen en de raad in de beantwoording van zijn zienswijze heeft vermeld dat het exploiteren van een café nooit is toegestaan en dat de raad dat uit ruimtelijk oogpunt ook niet wenselijk acht. Derhalve is dit punt uitdrukkelijk in de besluitvorming betrokken en mist het betoog feitelijke grondslag.
Anders dan [appellant sub 2] betoogt zijn de in het plan opgenomen beperkingen aan de horecafunctie op het perceel van [appellant sub 2] ruimtelijk relevant. Een snackbar die onder horeca van categorie 2 is toegestaan kan minder belastend zijn voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden dan een danscafé dat onder horeca van categorie 3 is toegestaan. Dat de aanduiding "horeca van categorie 2" is toegekend aan een plandeel met een verblijfsrecreatieve bestemming maakt dit niet anders.
Uit de beantwoording van de inspraakreactie valt evenmin af te leiden dat de raad heeft beoogd om voor kantines horeca tot categorie 3 als zelfstandige horeca toe te staan, nu in de beantwoording is aangegeven dat binnen het begrip facilitaire voorzieningen, als bedoeld in artikel 1, lid 1.58, van de planregels, horeca van categorie 3 is toegestaan zolang deze ondergeschikt en inherent is aan de verblijfsrecreatieve functie.
Voor zover [appellant sub 2] aanvoert dat de ter plaatse aanwezige en vergunde kantine niet als zodanig is bestemd, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] heeft verklaard geen kantine ten behoeve van campinggasten meer te exploiteren, maar dat hij zelfstandige horeca uitoefent en in de toekomst wil kunnen blijven uitoefenen. Dit heeft hij ook in de bestemmingsplanprocedure aan de raad gemeld. Gelet hierop heeft de raad aangesloten bij de vergunde snackbar die wordt geëxploiteerd. Voorts heeft de raad gewezen op zijn beleid om horeca te concentreren in de kernen en geen nieuwe zelfstandige horeca in het buitengebied toe te staan. Dit beleid acht de Afdeling, gelet op de mogelijke ruimtelijke uitstraling van horeca, niet onredelijk. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het beleid zich verzet tegen het mogelijk maken van een café. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij geen horeca van categorie 3 mogelijk wil maken gelet op de precedentwerking die daar vanuit zou kunnen gaan. Gelet op het beleid, in samenhang bezien met het vorige planologisch regime dat geen zelfstandig café op het perceel toestond, heeft de raad in redelijkheid kunnen aansluiten bij de legaal aanwezige snackbar. Derhalve ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de aanduiding "horeca van categorie 2" aan het perceel [locatie 4] heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.
5.9. Ten aanzien van de door [appellant sub 2] ter zitting gemaakte vergelijking met een ander café aan de Belterweg dat wel als zodanig is bestemd, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat dit café onder het overgangsrecht van het vorige plan viel en derhalve legaal aanwezig was, anders dan het geval is ter plaatse van het perceel [locatie 4]. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
5.10. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
6. [appellant sub 3] woont op een afstand van ongeveer 3.500 m van het dichtstbijzijnde deelgebied van het bestemmingsplan. Vanuit zijn woning heeft hij geen zicht op de betrokken percelen. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de door [appellant sub 3] bestreden plandelen mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts heeft [appellant sub 3] geen feiten en omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellant sub 3] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen. Het beroep is niet-ontvankelijk.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
410-763.